Czeslaw Milosz |A Poem for the end of the century
Click To Frontpage

 International 

Political Newsreview
The Amsterdam Post 
European docs

Handelingen Tweede Kamer
Verdrag van Nice
22 November 2001
ONGECORRIGEERD STENOGRAM 
(aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)

Bijdrage van Staatssecretaris Benschop (Staatssecretaris voor Europese Zaken), plus interrupties

Staatssecretaris Benschop: Voorzitter. Ik dank de afgevaardigden hartelijk voor hun inbreng van vandaag, na het vorige week gehouden wetgevingsoverleg.

De heer Van den Berg heeft de meerderheidsbesluitvorming getypeerd als een overgang van intergouvernementeel naar supranationaal. Ik geloof niet dat je dat zo zwart-wit kunt zien, omdat veel van de meerderheidsbesluitvorming zich afspeelt in de eerste pijler, die door zijn aanpak supranationaal is. Dat heeft te maken met het initiatiefrecht van de Commissie en de rol van het Hof van Justitie. De vraag of de Raad met unanimiteit of met gekwalificeerde meerderheid beslist, is voor de vraag of iets supranationaal of intergouvernementeel georganiseerd is, binnen de opzet van de Unie niet beslissend. Het onderwerp is natuurlijk wel van groot belang in het licht van de uitbreiding, de efficiency van de besluitvorming en de mogelijkheid om tot besluiten te komen, ook in een grotere en gedifferentieerde Unie.

Het resultaat op het punt van de meerderheidsbesluitvorming wordt, ook blijkens het debat in de Kamer, veelal als relatief teleurstellend ervaren.

Het is duidelijk dat de inzet van de Nederlandse regering op dit punt groter is geweest dan de uitkomst. Voor het opmaken van de balans is het goed als wij ons realiseren dat er 39 bepalingen in 27 artikelen toegevoegd zijn aan de lijst van meerderheidsbesluitvorming. In een aantal gevallen wordt de meerderheidsbesluitvorming direct van kracht met het toepassen van het Verdrag van Nice. Ik noem artikel 13. In andere artikelen is bepaald dat er na een bepaalde termijn meerderheidsbesluitvorming zal plaatsvinden. Ik wijs op artikel 161 over de Cohesiefondsen. In een enkel geval is de mogelijkheid voorzien dat de Raad later besluit tot de overgang op meerderheidsbesluitvorming, een zogeheten passerelle, bijvoorbeeld in het artikel over de handelspolitiek en in het artikel over het milieubeleid.

Mevrouw Scheltema heeft de stelling opgeworpen dat het democratisch gat met deze overgang naar meerderheidsbesluitvorming en de bijbehorende controle door het Europees Parlement vergroot wordt en dat ik dat ook in het wetgevingsoverleg gesteld zou hebben. Ik denk dat dit niet klopt. Ik kan mij niet herinneren dat ik dit zo gesteld heb. Ik ben ook niet van mening dat het democratisch gat is vergroot. Bij alle belangrijke besluiten, als het gaat om wetgevende bevoegdheden en budgettaire aspecten, is sprake van co-decisie: artikel 13, het bestrijden van discriminatie; artikel 65, justitiële samenwerking in burgerlijke zaken; artikel 157, industriebeleid; gekwalificeerde meerderheid op een later tijdstip, de zogeheten passerelle, die ook toegepast is in de artikelen over het asiel- en migratie beleid, artikel 62, verkeer van onderdanen van derde landen met een visum, asielbeleid na vaststelling van een communautair kader. Daarnaast is er een aantal bepalingen waarin dat niet het geval is. Dan wijs ik op de benoeming van de secretaris-generaal van de Raad/Hoge Vertegenwoordiger. Dat is een bevoegdheid van de Raad. Dan sta je voor een bepaalde afweging. Moet er unanimiteit zijn omdat er geen rol voor het Europees Parlement is? Moet er dan sprake zijn van een hypothetisch veto in eigen land over de benoeming van de Hoge Vertegenwoordiger/secretaris-generaal van de Raad of wegen wij dat af tegen het feit dat er in een grote club over dat soort benoemingen met een werkbare regel besluiten over genomen worden? Ik denk dat er terecht voor het laatste is besloten. Wij moeten wel goed kijken naar de aspecten die aan de orde zijn. Wij moeten kijken om welke artikelen het gaat en wat de positie was.

Ik heb de artikelen opgesomd waarover in de toekomst meerderheidsbesluitvorming kan plaatsvinden. Je kunt natuurlijk altijd zeggen dat het beter kan, maar je kunt niet zeggen dat het democratisch gat van de Unie groter is geworden door het Verdrag van Nice. Je kunt ook niet zeggen dat er niets is gebeurd op het gebied van meerderheidsbesluitvorming.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Ik denk dat u mijn woorden verkeerd heeft uitgelegd. Ik heb toegegeven dat er op een aantal punten resultaten zijn geboekt. Dat is ook een verdienste. Waar het niet is gebeurd, ontstaat het probleem dat het Europees Parlement nog geen bevoegdheden heeft en de nationale parlementen door de overgang tot meerderheidsbesluitvorming hun vetorecht verliezen. Dat is een vermindering van de democratische controle. Dat kunnen wij niet ontkennen, want dat is gewoon een feit. Ik hoop alleen dat dit in de toekomst kan worden bijgesteld. Mijn concrete vraag is of de zaken waarvoor nu nog geen co-decisie is op de post-Nice-agenda staan? Daar pleit ik voor.

Staatssecretaris Benschop: Sommige zaken staan daar niet op. Voor de benoeming van de secretaris-generaal van de Raad zal er nooit sprake zijn van co-decisie voor het Europees Parlement. Ik vind het wel redelijk om te zeggen dat daar meerderheidsbesluitvorming binnen de Raad voor mogelijk is.

De benoeming van de voorzitter van de Commissie is weer een andere procedure. De Raad kan daarover in meerderheid besluiten en tegelijkertijd vindt er een investituur in het Europees Parlement plaats. Dat valt echter niet onder de formule van de co-decisie.

Op een aantal andere terreinen hadden en hebben wij wensen voor de meerderheidsbesluitvorming. Dat is ook mijn reactie op de motie die op dat punt is ingediend. Het lijkt mij zeker mogelijk en wenselijk dat die onderwerpen op de komende IGC aan de orde komen. Wij moeten daarbij wel oppassen dat wij niet zoals bij Amsterdam “left-overs” creëren en daarmee nieuwe voorwaarden voor de uitbreiding. Dat kan niet, omdat het de politieke conclusie van Nice is dat de Unie met dit Verdrag klaar is voor de uitbreiding.

Verder is ook de timing heel belangrijk. Ik ben er geen voorstander van om deze discussie in Laken te starten. Ik ben er zelfs niet voor om er nu al heel veel aan te doen, omdat het Verdrag van Nice nog niet is geratificeerd en een aantal lidstaten niet staat te springen om deze discussie over te doen, zeker niet zolang de ratificatie van het Verdrag van Nice nog loopt. Ik ben er wel zeker van dat er bij de conventie en bij de discussie in 2003 over het mandaat voor de eerstvolgende IGC een drang zal zijn om dit onderwerp weer op de agenda te zetten. Wij zullen daar natuurlijk zeker aan bijdragen. Ik kan u verzekeren dat dit onderwerp van de agenda wordt geschrapt, als wij ervoor zouden pleiten om dat al voor Laken te doen. Wij hebben dan een nee aan onze broek, terwijl wij nu een mogelijkheid hebben om het weer aan de orde te stellen, lopende het proces en na de ratificatie van het Verdrag van Nice en geholpen door de dynamiek van de conventie en de formulering van het mandaat voor de IGC.

De heer Van Baalen (VVD): De Raad van State stelde dat de vooruitgang die is geboekt bij de gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming, beperkt is en dat wij niet teveel moeten verwachten van de verbetering van de slagvaardigheid van de Unie. Is de staatssecretaris het daarmee eens?

Staatssecretaris Benschop: De stappen worden iets kleiner. Dat is echter ook te verklaren uit de stappen die al genomen zijn. De meerderheidsbesluitvorming die nu aanwezig is of mogelijk gemaakt wordt, heeft inmiddels geleid tot een heel bouwwerk. Er blijft echter nog een aantal terreinen over dat onze speciale aandacht heeft. Zo is het asielbeleid nog niet geregeld en is er wel een mogelijkheid geschapen voor het milieubeleid, maar is die nog niet geregeld. Ook onderdelen van het sociaal beleid en het fiscale beleid, bijvoorbeeld de milieuheffingen, vallen niet onder de meerderheidsbesluitvorming. Dat is overigens wel zo’n beetje de lijst. Dat heeft ook te maken met de agenda van de Europese Unie en de vraag waar die meerderheidsbesluitvorming echt nodig is. Verder moet er duidelijkheid zijn over de vraag waar de unanimiteitsbesluiten de voortgang in de weg staan. Ik denk dat het al met al redelijk overzichtelijk is.

Mevrouw Vos (GroenLinks): De staatssecretaris kijkt met een zonnige blik naar de vooruitgang die is geboekt bij de meerderheidsbesluitvorming en de co-decisie. Bij de handelspolitiek zijn echter wel degelijk nationale bevoegdheden overgeheveld, zonder dat er sprake is van co-decisie. Ik denk dat het realiseren van co-decisie op dit terrein een belangrijke ambitie van de regering zou moeten zijn. De staatssecretaris is verder onduidelijk over de agendering van meerderheidsbesluitvorming en co-decisie. Kan hij echter wel aangeven of hij het van belang vindt dat Nederland dit actief agendeert in de aanloop naar een volgende verdragswijziging?

Staatssecretaris Benschop: Het antwoord op die laatste vraag is “ja”. Om dat mogelijk maken, moet u niet van mij vragen dat ik dit onderwerp al in Laken opvoer. Ik kan u verzekeren dat het dan tot 2004 van de agenda wordt geschrapt.

De handelspolitiek is een iets ander onderwerp, want dat betreft de formulering van het mandaat waarmee de Commissie kan onderhandelen. De handelspolitiek is een externe bevoegdheid van de Commissie, waarvoor de Raad van ministers het mandaat formuleert. Het is dus geen wetgeving. Er is ook geen budget. Een co-decisieprocedure is hierop dan ook niet van toepassing. Ook in de nationale context wordt dit afgestemd tussen regering en parlement. Het parlement geeft de regering een zekere marge om in de internationale onderhandelingen een resultaat te boeken.

Daar is de formule van de co-decisie niet direct op van toepassing. In de toekomst kan worden bekeken wat de verdere parlementaire betrokkenheid inhoudt. Dat is een terrein waarnaar precies moet worden gekeken. Je kunt niet zeggen: honderd procent meerderheid is honderd procent co-decisie. Ook die co-decisie is een formule die zich richt op bepaalde aspecten van beleid, net zoals in de nationale verhoudingen onderscheiden relaties bestaan  tussen regering en parlement als het gaat over wetgeving, budgetrecht en politieke verhoudingen.

De heer Verhagen (CDA): Ten aanzien van het laatste zou je instemmingsrecht kunnen hebben, hoe breed die marges voor de onderhandelingsmandaten ook zijn.

Ik kom even terug op de uitvoering van de motie. De staatssecretaris zegt: als u mij vraagt om dat in Laken op de agenda te plaatsen dan is het weg. Het komt dan in ieder geval niet op de agenda voor de eerstvolgende verdragswijziging. De motie vraagt om dat op de agenda te plaatsen. Dat houdt ook in -- daar zult u zich in Laken wel voor moeten inspannen -- dat de formulering van de post-Nice agenda voor de komende IGC niet dusdanig limitatief is, dat deze onderwerpen niet aan de orde kunnen komen bij de IGC. Met andere woorden: de formulering van de vier punten van Laken zal ruimer moeten zijn zodat het mogelijk is om deze motie te kunnen uitvoeren. Dat zult u toch moeten toezeggen.

Staatssecretaris Benschop: Dat hebben wij al lang en breed opgeschreven. Wij zijn hard bezig om dat te realiseren. In alle notities over de toekomst van de Unie, over de verklaring van Laken, over de aanloop naar de komende IGC is aangegeven dat Conventie en IGC zich niet behoeven te beperken tot de vier onderwerpen van Nice voor de post-Nice agenda. Wij hebben bijzondere aandacht besteed aan het aspect van de democratische legitimatie, aan de externe dimensie, Europa's rol in de wereld en hoe dat institutioneel vorm moet worden gegeven. Wij hopen zeer -- zij zullen dat ook bevorderen -- dat er een zekere open formule terzake van de Conventie en de werkzaamheden van de Conventie zal plaatsvinden. Wij komen tussen Conventie en IGC terug als het gaat over de mandaatsformulering voor de IGC die ergens in 2003 van start gaat.

De heer Verhagen (CDA): In Laken wordt die agenda voor een groot deel bepaald. Als daar de co-decisie aan de orde wordt gesteld, dan is het al weg. Dat geeft te denken over de inzet ten aanzien van dit element.

Staatssecretaris Benschop: Dat heeft ook te maken met de timingsvraag. Het onderwerp staat in en ander kader op het moment dat Nice nog niet is geratificeerd. Zodra Nice geratificeerd is, de Conventie onderweg is en daar een zekere ontwikkeling is te bespeuren, ontstaat een andere agenderingsmogelijkheid. Ik denk dat Laken een open agenda te zien zal geven waarin een aantal onderwerpen omschreven staat of zodanig ruim omschreven is dat daaruit in het vervolg mogelijkheden ontstaan, zowel binnen de Conventie als straks bij de formulering van het mandaat voor de IGC. In Laken wordt de agenda van de IGC 2003/2004 niet vastgelegd. Dat gebeurt straks in 2003 na de Conventie op basis van een nieuwe discussie in de Europese Raad bij de start van de IGC. Wij hebben ook in de aanloop naar deze IGC gezien dat het nog wat voeten in de aarde heeft. Het onderwerp van de versterkte samenwerking, waarvoor Nederland heeft gepleit, was een jaar voor Nice voor een groot aantal lidstaten niet bespreekbaar om het op de agenda te krijgen. Vervolgens was het een onderwerp waarover voor het eerst politieke overeenstemming bestond. Alles op zijn tijd.

Dan de stemmenweging in Raad en parlement. De heer Van Middelkoop vroeg wat de reden is dat de factor bevolkingsomvang zowel in Raad als in parlement naar voren komt. Ik heb daar goed over nagedacht. Ik denk dat het door hem en mij onderschreven sui generis-karakter van de Europese Unie is.

Er zijn verschillende bronnen van legitimiteit binnen de Europese Unie. Ik denk aan de individuele burger en aan de individuele staten. Beide zien wij terug in de verschillende onderdelen van de structuur van de Unie. Het meest simpele voorstel voor de stemmenweging is door de Europese Commissie gedaan: één staat, één stem, meerderheid van staten plus een bevolkingsweging en daar een meerderheid in. Zelfs daar kwam de dubbele legitimiteit tot uitdrukking. Als doorgedacht wordt op het model dat de heer Van Middelkoop initieert, eindigen wij bij een federaal model, waarbij de Raad besluit op grond van de deelnemende staten en het Parlement op grond van de vertegenwoordiging van de bevolking. Dan zitten wij dichter bij het Amerikaanse model met Senaat en Huis van Afgevaardigden dan nu het geval is. Ik sluit niet uit dat het daartoe ooit komt, maar ik neem aan dat de heer Van Middelkoop daar niet op uit is.

De heer Verhagen sprak over de transparantie van de besluitvormingsstructuur. Ik heb gezegd dat dit niet eenvoudig is. Het was ook niet eenvoudig. Ik weet echter niet of dit het doorslaggevende element is als het gaat om de vraag hoe Europese democratie beleefd wordt en welk inzicht in Europese besluiten bestaat. Ook in het Europees Parlement zijn er ingewikkelde besluitvormingsregels. Soms heb je de meerderheid nodig, dan weer een absolute meerderheid en in sommige gevallen is het nog anders. Dat geldt ook in Nederland. Hier is de besluitvorming over grondwetswijzigingen anders dan over wetsvoorstellen. Ik durf niet te garanderen dat iedereen vragen die daarover gesteld worden goed zal beantwoorden. Wij moeten dan ook niet overschatten wat het betekent als het gaat om de acceptatie ervan. Ik zie dat op een ander terrein: de vraag of de democratische structuur in de zin van de positie van de instellingen werkelijk volgroeid is of niet, alsmede de vraag of er een mate van herkenning in het Europese politieke en publieke debat kan optreden. Ik vind dat er bij de openbaarheid van wetgevende vergaderingen een principieel punt aanwezig is. Maar als het gaat om het verkeer rond de tafel voor degenen die dat moeten doen, geloof ik niet dat het doorslaggevend is. Er is best een opmerking over te maken, maar wij moeten ook de nuance blijven zien. Wij moeten niet alles wat enigszins ingewikkeld is of waarbij even gerekend moet worden meteen verantwoordelijk verklaren voor het democratische probleem in Europa. Het zou een onderschatting zijn te denken: als wij die regel versimpelen, komt het wel in orde. Ik garandeer dat dit niet het geval is. Het heeft met andere zaken te maken, niet alleen met democratische structuren maar ook met de democratische cultuur, de beleving ervan, de openbaarheid, de herkenning, het politiek vertegenwoordigerschap en dergelijke.

De heer Verhagen (CDA):  Dat klopt, maar u heeft in de voorbereidende vergaderingen gesteld dat het Verdrag van Nice zou moeten leiden tot een democratischer, transparanter en slagvaardiger Europa. Dat is in elk geval met betrekking tot de transparantie niet het geval.

Staatssecretaris Benschop: Niet op het punt van het tellen van de stemmen in de Raad, maar daarop heb ik ook nooit mijn pijlen gericht waar het ging om openbaarheid en transparantie.

De heer Verhagen (CDA):  Die transparantie gold ook ten aanzien van de besluitvormingsstructuur.

Staatssecretaris Benschop:  Ja, maar daar zitten wij nog wel even aan vast. Dat is het sui generis-model. Wij zouden de Raad eruit kunnen lichten. Dan houden wij een heel klein Europa over, weinig dynamisch. Dergelijke consequenties zitten eraan vast. Die afweging moeten wij maken waar het gaat om de agenda, de instituties, de betrokkenheid van mensen daarbij enz. Dat zijn geen gemakkelijke afwegingen. Vandaar mijn pleidooi om bij de beoordeling hiervan de nuances te blijven zien. Er zijn geen simpele nooduitgangen te vinden waardoor het ineens allemaal zou zijn geregeld. Maar goed, wij moeten een richting voor ogen houden. Men kent onze inzet op het terrein van de openbaarheid.

Voorzitter. Mevrouw Scheltema is in gegaan op de post-Nice-agenda en de splitsing van de Europese Raad volgens het voorstel van de heer Verheugen. Misschien komt dit aan de orde in de zin van de betrokkenheid van de nationale parlementen, maar dat dit zo vèrreikend wordt dat dit de positie van de Europese Raad raakt, daar geloof ik eerlijk gezegd niet in. De heer Van Baalen merkt terecht op dat de inbedding van de Europese Raad een punt van discussie kan worden. In het kader van de conventie en de aanloop daarnaartoe moet worden nagegaan wat er als prangend naar voren komt. Waar ontstaan de noodzaak van en de mogelijkheden voor verdergaande besluitvorming? Wij sluiten weinig uit, maar dat is nog wat anders dan in Laken met vlaggetjes gaan lopen, in de zin van: dit moet per se en dat moet per se niet. Laten wij nu even voor die opbouw kiezen: Nice geratificeerd krijgen; de conventie onderweg krijgen; zien hoe externe omstandigheden de EU weer tot iets brengen. De agenda en de instituties volgen wel een zekere noodzaak; dat komt niet alleen uit het institutionele debat voort. Waar ontstaat nu de behoefte om weer vooruitgang te boeken, ook in institutionele zin? Laten wij wat dat betreft goed de vinger aan de pols houden.

Dat geldt ook voor het parlement in Straatsburg. Ik dank de heer Verhagen voor het compliment dat hij de regering geeft dat, wanneer wij voldoende motivatie en inzet op dit punt tonen, het dán geregeld wordt.

De heer Verhagen (CDA):  Dan zou de applausbarometer wat meer stijgen.

Staatssecretaris Benschop:  Hier, bedoelt u.

De heer Verhagen (CDA):  Méér kunt u toch niet verwachten, als Nederlandse regering?

Staatssecretaris Benschop:  Neen; dat is inderdaad heel belangrijk. Zodra dit gaat rollen, doen wij mee. U werd vanochtend tot een democratische revolutie opgeroepen door geestverwanten in het Europees Parlement. Volgens mij zou dit een onderwerp kunnen zijn waarbij ook het Europees Parlement zélf voor enige revolutie zou kunnen zorgen. Ik zal dat niet in de weg staan.

Mevrouw Scheltema heeft voorts een opmerking gemaakt over het Europees aanhoudingsbevel, de afweging die daarbij behoort, het drugsbeleid enz. Voorzitter, dat is niet aan de orde. Zelfs in het voorstel van de Commissie, dat het meest vèrgaande voorstel is, is dit expliciet uitgesloten. In het voorstel waaraan nu wordt gewerkt en waarover hopelijk op 6 of 7 december besluiten vallen, wordt er gewerkt met een positieve lijst van besluiten waar dit soort onderwerpen absoluut niet op staan.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):  De staatssecretaris heeft gelijk als hij zegt dat dit nu niet aan de orde is. Ik heb dit vermeld als voorbeeld om aan te geven hoe lastig het is om met algemene criteria voor subsidiariteit te komen. Ik denk dat wij drie maanden geleden, bij het aan de orde stellen van zo'n aanhoudingsbevel, hadden gezegd: dit is typisch Nederlands en dus moeten ze in Europa daarvan afblijven. Nu zie je toch dat wij wél in die richting bewegen.

Dat was dus in het kader van de vraag of je wel zo gemakkelijk, los van tijd en plaats, algemene criteria voor subsidiariteit kunt stellen.

Staatssecretaris Benschop: Dat ben ik met mevrouw Scheltema eens. Ik gaf ook zojuist aan dat bij de agenda van de volgende IGC dit soort aspecten -- waartoe bestaat een noodzaak om weer Europese oplossingen voor beleefde problemen te verzinnen -- bepalend is voor de vraag waar de aandacht in institutionele zin zich op richt. Dan zijn wij weer terug bij dat algemene punt, dat de institutionele discussie ook de inhoudelijke agenda van de Unie moet volgen.

Mevrouw Vos besprak enkele punten in verband met de conventie. Ik ben ingegaan op de open agenda. Het presidium wordt uit de verschillende onderdelen samengesteld, ook al zit het Voorzitterschap er misschien en ook het komend Voorzitterschap. Dat maakt mijns inziens niet uit voor de vraag of de regeringsvertegenwoordigers daar één plek hebben.

De relatie tussen Commissie en Parlement zal zeker aan de orde komen. Ik weet niet hoe expliciet dit in de verklaring van Laken wordt opgenomen. Als je echter praat over de politieke verhouding tussen Commissie en Parlement en verantwoordelijkheidrelaties, zullen wij dat zeker stimuleren. In het kader van de uitvoeringsbesluiten in de toekomst en de rol van het Europees Parlement ben ik eerder voor versimpeling, ook in het licht van de subsidiariteitsdiscussie en de bevoegdhedenafbakening. Bij de besluiten die op Europees niveau worden genomen zou ik liever minder in de uitvoeringsrol van de Europese Commissie verzeild raken en ervoor zorgen dat er op onderdelen ruimte komt of zaken teruggaan naar nationale overheden -- dat is namelijk straks de realiteit van een gedifferentieerde grote Unie -- in plaats van het nog moeilijker te maken, doordat behalve de Raad ook het EP zich nog verder in de committologie stort. Dan dreigen wij eerder in details ten onder te gaan  dan dat wij het Europese beleid verbeteren.

Mevrouw Vos (GroenLinks): Bij de samenstelling van het presidium is onze zorg vooral een evenredige vertegenwoordiging.  De nationale regeringen moeten daarin niet gaan overheersen.

Wat de uitvoeringsbesluiten  betreft hebben wij toch zorgen, omdat de Commissie in allerlei comités verregaande besluiten neemt die voor de gehele Unie van belang zijn. Op het terrein van landbouw worden allerlei technische zaken geregeld, bijvoorbeeld bij MKZ, die een gigantische impact hebben voor de lidstaten. Waar dit zo zou blijven, is mijn vraag waarom dan geen controlerende rol van het Europees Parlement? Je kunt dan nog discussiëren over de vraag hoever dat moet gaan.

Staatssecretaris Benschop: De discussie gaat waarschijnlijk de andere kant op, namelijk in de richting van minder uitvoeringsbesluiten op Europees niveau en misschien ook een ander soort besluiten. Misschien worden het eerder kaderbesluiten dan besluiten waaraan een zo gedetailleerde uitvoering is verbonden, om tot simpeler procedures te komen en de blik vooral te richten op de Commissie. Als wij praten over de uitvoerende macht, praten wij over de Commissie. Als wij na de Raad ook nog het EP krijgen, wordt het alleen maar ingewikkelder. Ik zou zeggen: minder details vanuit Brussel en wat er moet komen, geregeld door de Commissie. Ik zou eerder de Raad een stap terug laten doen dan het Europees Parlement erop te zetten.

Ik word nu voor de tweede keer geconfronteerd met de scheiding der machten op de agenda van de IGC. Ik kan mij geen taboe op dit punt herinneren. Behalve aan Montesquieu doet het erg aan de bevoedhedenafbakening denken. En die staat op de agenda. De hiërarchie der normen en dergelijke is ook bespreekbaar. Ik zie daar dus geen taboe.

Ik kom bij de motie-Timmermans op stuk nr. 7 over de openbaarheid van bestuur en de openbaarheid van de wetgevende vergadering. Zoals de heer Van Middelkoop al terecht heeft geconstateerd, is daar van voortschrijdend inzicht sprake. Als ik zijn antwoord op de interruptie van de heer Timmermans op een ander onderwerp mag parafraseren: ik wist niet dat het in mij zat, maar het kwam er toch uit. Vandaar dat wij nu zijn waar wij zijn. Ik heb dus geen problemen met het aanvaarden van deze motie.

De heer Verhagen (CDA): Ik begrijp niet wat de openbaarheidtoets zou moeten inhouden. Verwacht de staatssecretaris dat hij de applausmeter daarvoor wel omhoog krijgt in Europees verband? Hoe gaat hij dit bij de andere lidstaten verkopen?

Staatssecretaris Benschop: Ik begrijp de motie zo dat bij het bespreken van institutionele wijzigingen voorstellen omtrent de werking van de instellingen een belangrijk criterium zijn, naast efficiency en effectiviteit, als onderdeel van het aspect democratie. We moeten geen ontwikkelingen in gang zetten die leiden tot minder openbaarheid, maar we moeten waar mogelijk ontwikkelingen in de richting van meer openbaarheid bevorderen.

De in de motie op stuk nr. 8 genoemde kennis van het Europees recht verdient zeker meer aandacht. In Nederland is inmiddels een kenniscentrum voor de juridische macht in werking gezet, om daar wat aan te doen. Het speelt ook met betrekking tot de kandidaat-lidstaten. Het heeft de aandacht in de ondersteuning die zij op dit moment krijgen en in het voortgangsrapport van de Commissie, dat onlangs is uitgebracht. Dit punt behoeft ook na de toetreding de aandacht. Het zal door ons zeker onderschreven worden.

De in de motie op stuk nr. 9 ontvouwde gedachte om het

EGKS-systeem te gebruiken -- de Commissie beslist en als een lidstaat het er niet mee eens is, is  beroep bij het Hof mogelijk, en moet de Commissie altijd naar het Hof -- is een zeer te overwegen gedachte. Deze gedachte zal, zeker in het kader van de komende IGC, de nodige aandacht krijgen. Er is namelijk een verdragswijziging nodig: artikel 226 moet worden gewijzigd.

Ik heb net eigenlijk al gereageerd op de motie op stuk nr. 10 over meerderheidsbesluitvorming. Ja, maar wij vragen wel enige ruimte wat timing betreft om het onderwerp aan de orde te stellen. Het resultaat telt!

De motie op stuk nr. 11, met de vraag of de daarin genoemde toetsen in de komende IGC kunnen worden betrokken, kan ik bevestigend beantwoorden. De in de motie opgenomen omschrijving is voor ons deel van de invulling van het debat over de bevoegdhedenafbakening en de ontwikkeling die de Unie op dat punt dient door te maken. Wat het waarmaken van de bepaling betreft die sinds het Verdrag van Amsterdam aanwezig is, kan ik zeggen dat eerder door de Nederlandse regering is gepleit voor een ontvankelijkheiddebat in de Raad, op het moment dat de Commissie nieuwe regels voorstelt. Dat debat is er op die manier niet gekomen. Het is nu de Commissie zelf die die toets uitvoert. Wij denken dat de ideeën die op dat punt al eerder zijn gelanceerd, nog steeds relevant zijn. Wij zullen dit betrekken bij de bevoegdhedenafbakening. Het staat wat ons betreft op de agenda, dus wij hebben geen problemen met de motie.

De minister en alle fracties hebben al uitgebreid de balans opgemaakt. De relatie met de uitbreiding -- ik zeg dat tegen mevrouw Scheltema -- ligt er zoals die daar ligt. Ik meen dat ik dat in het wetgevingsoverleg precies zo heb aangegeven. Ierland wordt niet onderschat, maar daarover is nog geen definitief uitsluitsel. Zoals de minister zei, is de beste bijdrage die wij kunnen leveren het zo snel mogelijk afgeven van het signaal dat Nice kan worden geratificeerd. Dat is ook jegens de kandidaat-lidstaten een vertrouwenwekkend signaal. Wij weten niet of het volgend jaar een "big bang" zal worden, maar wij houden met alles rekening, dus van één tot tien. Financieel kan dat, en politiek en historisch is het absoluut noodzakelijk.

Ondanks dat ik de heer Marijnissen inmiddels campagne heb zien voeren met de leus "stem voor" in plaats van "stem tegen", leidt dat hier nog niet tot een stem voor het Verdrag van Nice. Overigens constateer ik, als ik de signalen uit de Kamer goed interpreteer, dat dit verdrag met een historische meerderheid in de Tweede Kamer zal worden aanvaard.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter: Wij zullen morgen, waarschijnlijk aan het begin van de middagvergadering, hierover stemmen.

 

 


Updated, zondag 26 januari 2003
Today is The Day...

...AP Online
 

(Colofon)
hosted by
Hosted by XS4ALL

Go to The Top

© Layout 

mailto:

The Amsterdam Post

The Amsterdam Post

Only Words
Only Wordy
Only Worthy
Free