Handelingen Tweede Kamer
Verdrag van Nice
22 November 2001
ONGECORRIGEERD STENOGRAM
(aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)
Bijdrage van mevrouw Scheltema- de Nie (Kamerlid D66), plus interrupties
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Mevrouw de voorzitter. De toekomst van Europa, daarover zou het Verdrag van Nice en dus dit debat moeten gaan. Is de Unie gereed haar belofte jegens de aspirant-lidstaten in te lossen en hun op te nemen als ze aan de gestelde criteria voldoen? Welnu, de wil in Nice was er wel, maar de praktijk bleek weerbarstig. Het Verdrag van Nice is vooral te beschouwen als een product van gestoelde nationale belangen en een gebrek aan bevlogenheid. Vijf dagen touwtrekken en een onnavolgbare "arithmétique Européenne" waren nodig om de lidstaten te leiden
naar een compromis waar het Verdrag van Amsterdam het had laten afweten. Het moest nu en het gebeurde ook, zij het weinig vreugdevol en mondjesmaat. Is de ratificatie van dit verdrag door alle lidstaten nu een conditio sine qua non of niet? De staatssecretaris gaf tijdens het wetgevingsoverleg geen hom of kuit. Juridisch gezien zou het niet nodig zijn, maar desondanks was het toch nodig. Over het Ierse referendum moesten wij ons geen zorgen maken; de Ierse regering was aan zet en wilde ook best proberen het alsnog voor elkaar te krijgen.
De verleiding is groot om er maar het beste van te hopen, maar toch is het ook voor ons op dit moment van belang, te weten wat daadwerkelijk de marges zijn. Moeders mooiste werd het niet, maar de aspirant-lidstaten kunnen toetreden als zij zover zijn. Dat alleen al zal het milieu in Europa ten goede komen. De staatssecretaris wees daar op de milieuconferentie die afgelopen vrijdag werd gehouden, terecht op.
Recente berichten van de Commissie gaan steeds meer in de richting van een big bang, een grote toetreding om en nabij het jaar 2004. Is dit ook de verwachting van de bewindslieden? Wat betekent dit voor Cyprus, dat het verst is, maar waarbij zich nog een fors probleem voordoet? Premier Ecevýt heeft dit probleem onlangs nog aangedikt. Blijft de regering van mening dat er zelfs bij een zo grote toetreding geen financiële problemen zijn tot 2006?
Er kan een uitbreiding tot maximaal 27 lidstaten plaatsvinden. Pas dan zal aan de omvang van de Europese Commissie moeten worden gesleuteld. Zo'n college van 27 lijkt mij behoorlijk lastig. In Nice werd in de wandelgangen al gerekend met een kleiner aantal commissieleden op termijn en met een rotatie- of toerbeurtensysteem. Moet ik daaruit afleiden dat andere opties, zoals een kerncommissie met ondercommissarissen, definitief zijn afgeschreven? Ook de overige veranderingen bij de Commissie
blijven vooralsnog beperkt. Helaas is er geen rechtstreeks door de burgers gekozen voorzitter. Onduidelijk is nog wat het goedkeuringsrecht van het Europees Parlement precies inhoudt bij het ontslag van individuele commissarissen. Een pluspunt is echter dat de grote lidstaten hun tweede commissaris opofferen.
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie): Ik word een beetje draaierig van mevrouw Scheltema. Vroeger zei ze dat ze geen voorstander was van een rechtstreekse verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie. In het wetgevingsoverleg werd gemeld dat zij er wel een voorstander van was. Desgevraagd meldde zij toen dat zij er toch geen voorstander van was, maar nu hoor ik haar zeggen dat zij er wel een voorstander van is. Hoe zit het nu?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Ik heb het idee dat u draaierig bent.
Toen wij over de toekomstplannen in de toekomstnota van het kabinet spraken, viel u over de ontbinding.
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie): U heeft gelijk. Ik ben draaierig. Het ging over de ontbinding.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Voorzitter. Dat het inleveren van een commissaris iets van een stemmenwinst in de Raad moet opleveren, is wel duidelijk. De stemmenweging in de Raad is een dermate vernuftige mix van een streven naar een evenwichtige verhouding tussen grote en kleine landen, meerderheden van staten en meerderheden in bevolkingstallen, dat wij vrezen dat een aparte rekenfunctionaris bij de besluitvorming in de Raad nodig zal worden. Voor de transparantie van de besluitvorming is het natuurlijk funest. Zonder vertaalslag zal de bevolking er weinig van begrijpen.
D66 is erg teleurgesteld over de meerderheidsbesluitvorming. De richting is weliswaar goed -- meer meerderheidsbesluitvorming -- maar het aantal gevallen waarin, is aanzienlijk beperkter dan D66 wilde. Bovendien gaat de introductie ervan helaas lang niet altijd gepaard met een betere beslissingsbevoegdheid van het Europees Parlement. Dat betekent een vergroting van het democratische gat in Europa. Ik kan het niet anders zien. Het Europees Parlement heeft nog geen controlebevoegdheid op een
aantal onderdelen en de nationale parlementen verliezen een deel van hun invloed omdat de dreiging van het gebruik van een vetorecht wordt ingeleverd. D66 ziet hierin een van de belangrijke opgaven voor het post Nice proces. Is de rek er bij de andere lidstaten op dit punt er nu werkelijk volledig uit? Volgens mij moet ik de woorden van de staatssecretaris tijdens het wetgevingsoverleg zo interpreteren, maar ik hoor daar graag nog wat meer over.
De heer Marijnissen (SP): De volgende vraag heeft de heer Verhagen ook al aan de heer Timmermans gesteld, maar ik moet mevrouw Scheltema een vraag stellen over het artikel in de Volkskrant van vandaag. Degene die haar fractie daar leidt, mevrouw Van der Laan, noemt dezelfde bezwaren als mevrouw Scheltema. Mevrouw Van der Laan noemt ook nog Ierland, waar toch ook niet zo gemakkelijk overheen gestapt kan worden. Zij komt tot de conclusie dat zij mevrouw Scheltema moet oproepen om tegen het verdrag te stemmen. Gaat u dat doen, mevrouw Scheltema?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): U interrumpeert mij op de helft van mijn verhaal. Dit is een duidelijk minpunt. Dat geef ik mevrouw Van der Laan toe. Iedereen weet het en zegt het: het Verdrag van Nice een glas dat halfvol is.
Mevrouw Van der Laan vindt dat glas nu kennelijk wat leger dan zij dacht. Mijn eindconclusie is dat het glas halfvol is. Dat is winst, waardoor het gerechtvaardigd is, het verdrag inderdaad goed te keuren.
De heer Marijnissen (SP): Een glas kan tegelijkertijd halfvol en halfleeg zijn. U kunt echter niet binnen één partij verkopen dat uw Europarlementariër tegen het verdrag is en oproept, tegen te stemmen, terwijl u met dezelfde argumenten voor het verdrag stemt. Dat is geen half glas dat half leeg en half vol is. Dat u binnen een partij straks heel anders stemt met nota bene dezelfde analyse, is heel merkwaardig!
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): U hebt mijn hele analyse nog niet gehoord. Ik ben halverwege mijn betoog. Er zijn enkele pluspunten die ik zo zal noemen. U hebt natuurlijk gelijk! In een partij zijn wel eens verschillen van mening. Mevrouw Van der Laan spreekt niet namens de Eurofractie van D66, maar à titre personnel. Dat moet zij weten. Ik heb daarvan kennis genomen. De fractie van D66 in de Tweede Kamer neemt haar eigen verantwoordelijkheid.
De heer Marijnissen (SP): Gisteren hebben wij hier ook al zo iets gehoord van een minister die à titre personnel sprak. Een politieke partij, mensen die politieke functies hebben, doen toch geen uitspraken over politiek relevante onderwerpen op persoonlijke titel? Wat is de persoonlijke titel en wat is de functie? Dat is dan toch totaal onduidelijk? Dat u met elkaar van mening verschilt, is op zichzelf niet erg. Het enige wat ik u voorhoud is dat het gezicht van D66 in Europa in Nederland op de dag dat wij hierover debatteren u in de krant oproept tegen het verdrag te stammen, omdat
zij daarvoor steekhoudende argumenten heeft. U noemt dezelfde bezwaren, maar komt tot een totaal andere conclusie, namelijk voor het verdrag stemmen. Dat is merkwaardig!
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): U noemt dat merkwaardig, ik niet. Ik kom met een redelijke afweging namens de fractie van D66 en constateer dat een van onze twee Europarlementariërs een ander oordeel heeft. Zij zegt dat op persoonlijke titel. Dat kan in deze democratie. Zij moet dat doen. Ik neem er kennis van en geef in dit huis mijn eigen beoordeling.
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie): Van het argument "op persoonlijke titel" begrijp ik helemaal niets, zeker niet uit de mond van iemand die het staatsrecht goed kent.
Heeft mevrouw Scheltema de moed, namens haar fractie haar bevreemding uit te spreken over het feit dat mevrouw Van der Laan voor een resolutie heeft gestemd die ertoe strekt het Verdrag van Nice te steunen en vanmorgen in een krantenartikel een negatief stemadvies geeft?
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Ik deel die bevreemding. Wij hebben de resolutie ook gelezen en zien haar nu de andere kant op gaan. Zij moet dat u maar verklaren. Ik heb het gezien en neem er kennis van.
De heer Van Middelkoop (ChristenUnie): Het is misschien goed te weten dat wij de enige instantie zijn die hierover oordelen. De Europarlementariërs hebben alleen een adviserende bevoegdheid, zoals elke burger in dit land.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Ja, zij kan niet meer dan adviseren. Ik hoef dat advies niet over te nemen. Ik doe dat ook niet.
Voorzitter. Ik heb problemen met de meerderheidsbesluitvorming. Ik constateer een democratisch gat dat enigszins zou kunnen worden opgevuld door ten minste meer publieke controle mogelijk te maken. Dat vereist openbaarheid. Wij achten openbaarheid van de vergaderingen van de Raad gewenst, zeker bij wetgeving. Wij hebben niet voor niets de motie-Van Middelkoop bij het Verdrag van Amsterdam ondersteund. Het kabinet dient in de opmaat naar de komende IGC via de top van Laken van de openbaarheid
van de Raadsvergaderingen een belangrijk punt te maken.
Hoe kijken de bewindslieden overigens aan tegen de suggestie van Commissaris Verheugen al dan niet uit naam van Prodi gedaan om de Europese Raad te splitsen in een wetgevend orgaan waarin ook vertegenwoordigers van de nationale parlementen zitting zouden kunnen nemen en een uitvoerend orgaan? Wordt op deze wijze niet langs een omweg een senaat geïntroduceerd met vertegenwoordigers van lidstaten?
De fractie van D66 voelt daar niets voor en de meeste andere in dit gremium gelukkig ook niet.
Over de forse uitbreiding van het Europees Parlement en over het mogelijk tijdelijke "weermannetjeseffect" van 732 naar maximaal 839 en weer terug, met een mogelijke correctie voor Tsjechië en Hongarije, is in het wetgevingsoverleg genoeg gezegd. Daarom resteert Straatsburg. Naarmate het Europees Parlement groeit, wordt het steeds moeilijker te verkopen dat "Straatsburg" gehandhaafd blijft. Er mag dan een grote gevoeligheid van Frankrijk liggen, maar dat kan niet de
reden zijn voor het voortbestaan van deze inefficiency. Zal dit door het kabinet ook op de post-Nice-agenda worden geplaatst?
De heer Timmermans (PvdA): U wijst de senaatsgedachte van de hand, maar hoe moet dan de democratische controle in de tweede pijler worden geregeld? Die democratische controle dreigt nu tussen wal en schip te vallen.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): De controle zal via de nationale parlementen moeten plaatsvinden, waarbij de regeringen een aansturende rol spelen. Zo zit de tweede pijler in elkaar; dat kan niet anders. Een senaat van nationale parlementariërs naast een parlement van europarlementariërs is vragen om moeilijkheden en is de ondoorzichtigheid ten top. Dat wilt ook u niet. Wij zouden daar niets mee winnen; wij zouden alleen maar patstellingen creëren.
De heer Timmermans (PvdA): U constateert met mij het probleem van het democratisch tekort; u wijst het idee van een senaat af, ook voor de tweede pijler. Zelf komt u echter met geen enkele oplossing voor dat democratisch tekort, afgezien misschien van een langetermijnvisie. Ik vind dat u op dat punt echt tekortschiet.
Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Wij willen voor de toekomst werken aan het wegwerken van het democratisch tekort. Wij willen daarom een ander Europa, met een heel andere samenstelling. Dan kun je eventueel aan een senaat denken, maar dan in de vorm van een raad van ministers die overgaat in een senaat. Daar kan ik mij iets bij voorstellen; dat is een van de mogelijkheden die ons voor ogen staan. Op korte termijn moet, gelet op het huidige democratisch tekort, meer publieke controle mogelijk worden gemaakt via vergroting van de openbaarheid. Dat is een van de middelen voor de korte
termijn; daarnaast gaat het op langere termijn om de verbetering van de instituties en de verhoudingen tussen de instituties.
Een van de belangrijke verworvenheden van het verdrag is de verruiming van de mogelijkheden voor versterkte samenwerking. In een groter Europa zal op onderdelen onvermijdelijk wel eens met een kopgroep moeten worden gewerkt. Onze ervaringen, bijvoorbeeld ten aanzien van "Schengen" en de muntunie, zijn op dit terrein bepaald niet slecht. Belangrijk is wel dat andere lidstaten nooit worden buitengesloten. Naar het oordeel van de fractie van D66 stelt het verdrag voldoende voorwaarden
om te voorkomen dat versterkte samenwerking ondoordacht gebeurt. Een grotere, loggere Unie zal die flexibiliteit wel eens hard nodig kunnen hebben om de vaart erin te houden.
Het moeilijke vraagstuk van de subsidiariteit dringt zich dezer dagen nog klemmender aan ons op. De strijd tegen terrorisme voedt de drang naar meer gezamenlijk strafvorderlijk optreden. Het Europese aanhoudingsbevel is echter een typisch voorbeeld waaruit blijkt hoezeer eigen, nationale verworvenheden, bijvoorbeeld ons liberale drugsbeleid, in het gedrang kunnen komen. Blijkt daaruit niet eens temeer hoe lastig het zal zijn om algemene criteria te formuleren voor de afweging "nationaal
wat kan en Europees wat moet"? Het is niet uit te sluiten dat die afweging varieert naar gelang de omstandigheden.
Er wordt iets gedaan aan de overbelasting van het Europese Hof. Dat stemt tot tevredenheid, ook al blijven wij met de Raad van State zeer beducht voor niet-bedoelde uitrekking van procedures, nu door de introductie van gespecialiseerde Kamers en een beroepsgang bij het gerecht in eerste aanleg twee en zelfs drie beroepsgangen mogelijk worden. Veel zal afhangen van de mate waarin daarbij efficiency zal worden betracht. In dat verband deed het WRR-rapport "Naar een Europabrede Unie"
de interessante suggestie om de inbreukprocedure voor het Hof te vereenvoudigen, overeenkomstig de procedure die nu reeds in het EGKS-verdrag is opgenomen. Nu moet de Commissie op grond van artikel 211 van het Europees Verdrag bij schending van verdragsverplichtingen door lidstaten nog beroep instellen bij het Hof.
Bij een uitbreiding van het aantal lidstaten neemt het aantal procedures alleen maar toe. De WRR stelt nu voor, de inbreuk door de commissie zelf te doen vaststellen, zonder rechterlijke uitspraak. De lidstaat die hiertegen wil opkomen, krijgt dan een beroepsrecht op het Hof. Dit kan leiden tot een aanzienlijke vermindering en bekorting van procedures. Daarom dien ik de volgende motie in.
*M
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er sprake is van een overbelasting van het Europese Hof;
overwegende dat er in het Verdrag van Nice wel een aantal voorstellen ter verbetering wordt gedaan, maar dat niet is uitgesloten dat de beoogde beperking dan wel bekorting van procedures daardoor niet of onvoldoende zal worden verwezenlijkt;
van mening dat een wijziging van de inbreukprocedure in het EG-verdrag in de richting van de inbreukprocedure zoals opgenomen in het EGKS-verdrag een bijdrage kan leveren aan de gewenste terugdringing van de overbelasting van het Hof;
verzoekt de regering, dit aspect nader te verkennen en de Kamer daarover te berichten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Scheltema-de Nie, Timmermans en Van Baalen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 9 (27818 (R1692)).
**
Mevrouw Scheltema-de Nie(D66): Ik zou het prettig vinden als bij zo'n verkenning wordt aangegeven of dat op grond van het statuut bij eenvoudig Raadsbesluit mogelijk is, dus zonder verdragslegging.
Hoe minimaal de uitkomsten van Nice soms ook zijn, toch slaat voor de fractie van D66 de balans door ten gunste van het verdrag. Tegenover de teleurstellende resultaten op het terrein van de medebeslissingsbevoegdheden, de co-decisie van het Europees Parlement en de institutionele hervormingen, staan aan de positieve zijde het inleveren van een Commissaris door de grote lidstaten, de uitbreiding van de nauwe samenwerking en de flexibiliteit, de maatregelen tegen de overbelasting van het Hof
en, impliciet, ook de beperking van de milieuschade die het gevolg zal zijn als meer aspirant-lidstaten toetreden. Bovendien speelt voor mijn fractie een belangrijke rol dat het niet-goedkeuren door de aspirant-lidstaten met recht als een nieuw IJzeren Gordijn zou worden ervaren. Een dieper en breder debat over de toekomst van de Europese Unie is natuurlijk dringend noodzakelijk. Het gaat dan immers over een geheel andere Unie. In de komende IGC kan niet worden volstaan met nog meer kleine stapjes. De Unie moet indringend worden gewijzigd. Gelukkig wordt dat ook in verklaring 23 onderkend. In
Laken moet daarvoor een eerste inzet worden gegeven.
De staatssecretaris stelt dat dit toekomstdebat zal worden gedomineerd door het aspect van de democratische legitimiteit. Ik ben dat met hem eens. Juist omdat die legitimiteit aan de orde is, vindt mijn fractie het zo belangrijk dat via een conventie, waarin naast de regeringen ook de betrokken parlementen en maatschappelijke geledingen participeren, een breed draagvlak voor de noodzakelijke vernieuwing wordt verworven. Er is nog een lange weg te gaan naar een Europa waarbij de burger zich
echt betrokken kan voelen. Een Europa waarin hij rechtstreeks, via referenda of verkiezing van een Commissievoorzitter, dan wel indirect, via zijn vertegenwoordigers in het Europees Parlement, daadwerkelijk invloed kan uitoefenen. Een Europa met een eigen constitutie, waarin de belangrijke rechten van de pan-Europese burger zijn vastgelegd, en een Europa met een echt Europese regering en een volledig controlerend Europees Parlement. Nice is slechts een eerste, heel kleine stap.