Handelingen Tweede Kamer
Verdrag van Nice
22 November 2001
ONGECORRIGEERD STENOGRAM
(aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)
Bijdrage van mevrouw Vos (Kamerlid GroenLinks), plus interrupties
Mevrouw Vos (GroenLinks): Voorzitter. Het moment is gekomen waarop de Kamer haar finale oordeel over het Verdrag van Nice zal geven. Mijn fractie zal dat, zoals u van ons gewend bent, kritisch doen.
Allereerst wil ik spreken over de totstandkoming van het verdrag. Bij ons is vooral het beeld blijven hangen van een grabbelton: er was wat te verdelen en elke lidstaat probeerde met alle macht te pakken wat hij pakken kon. Daarnaast overheerst het beeld van een tegenstelling tussen de grote en kleine landen, met Nederland er ergens tussenin - niet tot de groten gerekend, zelf weinig solidair met de kleintjes. Dat probleem doet zich vaker voor. Het handelen van de Nederlandse regering in dezen heeft ons enigszins teleurgesteld. Zij ging met een duidelijke opdracht naar Nice, maar keerde met
een mager resultaat terug.
Nice vindt zijn oorsprong in Amsterdam. Het Verdrag van Amsterdam kende tekortkomingen op het vlak van parlementaire en democratische controle. Het droeg niet of te weinig bij aan de versterking van het handelingsvermogen van de Europese instellingen op terreinen waar de Europese Unie het vaak laat afweten zoals het milieubeleid, het sociaal beleid, de belastingpolitiek, het asielbeleid en een gemeenschappelijk optreden in de buitenlandse politiek. Een aantal institutionele aanpassingen ter voorbereiding van de toetreding van nieuwe lidstaten werd doorgeschoven naar een volgende
verdragsherziening. Bovenstaande overwegingen brachten de fractie van GroenLinks er in 1998 toe om tegen het Verdrag van Amsterdam te stemmen.
Voor het beoordelen van het Verdrag van Nice heeft GroenLinks twee ijkpunten geformuleerd: het gereedmaken van de Unie voor uitbreiding en het versterken van het communautaire karakter van de Unie. Wij zijn ons ervan bewust dat de ambitie van deze verdragsherziening beperkt was. Wij realiseren ons ook dat, anders dan in 1998, het niet in werking treden van het verdrag hoogstwaarschijnlijk zal leiden tot uitstel van de uitbreiding van de Europese Unie. GroenLinks is altijd een groot
voorstander geweest van de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen. 11 september heeft een extra urgentie gegeven aan de uitbreiding van de permanente vredeszone die de Europese Unie vormt.
Wij stellen vast dat de formele obstakels voor de uitbreiding die in Amsterdam niet konden worden weggenomen, door het Verdrag van Nice wel worden opgeruimd. We plaatsen vraagtekens bij de daartoe gesloten compromissen, vooral bij de weging van de stemmen in de Raad. Die is volstrekt ondoorzichtig en dreigt de besluitvorming te bemoeilijken. Wij stellen tevens vast dat het handelingsvermogen van de Europese instellingen slechts in beperkte mate is
versterkt. De regering heeft onze indruk niet kunnen wegnemen dat het verdrag op milieugebied zelfs tot minder meerderheidsbesluitvorming leidt. Een triest unicum. De op zichzelf positieve versoepeling van de regels voor nauwere samenwerking maakt het tekort aan meerderheidsbesluitvorming slechts ten dele goed. Nauwere samenwerking lijkt als een surrogaat voor meerderheidsbesluitvorming te hebben gefungeerd. Een zoethoudertje voor de lidstaten die zich inzetten voor meerderheidsbesluitvorming op meer gebieden. Waar een meerderheidsbesluitvorming wel is ingevoerd, lijkt de intergouvernementele
conferentie de participatie van gekozen volksvertegenwoordigers in de besluiten eerder als een optie te hebben behandeld dan als een democratische noodzaak. Dat pakt vooral pijnlijk uit op het omstreden terrein van de handelspolitiek. Bevoegdheden verhuizen van de nationale hoofdsteden naar Brussel, terwijl de parlementaire controle onderweg zoek raakt.
Het Europees Parlement is bepaald niet de winnaar van Nice. Het kwistig rondstrooien van parlementszetels versterkt de indruk dat het Europees Parlement voor de regeringsleiders de sluitpost van de rekening was. Ook de Europese Commissie is niet bepaald de winnaar van Nice. Haar rol in de aan betekenis winnende buitenlandpijler van de Europese Unie blijft marginaal. Wij vragen ons voorts af wat de (vleiende) aandacht voor de rol van nationale parlementen in de aan het verdrag gehechte
verklaring over de toekomst van de Europese Unie zegt over de wijze waarop de Unie zich in de toekomst zal ontwikkelen.
Het zal eerder langs intergouvernementele lijnen gaan dan langs communautaire lijnen, zo valt te vrezen op grond van bovengenoemde punten.
Deze ontwikkeling brengt ons tot de vraag of zonder versterking van de supra-nationale elementen in de Europese architectuur de Unie niet afstevent op een legitimiteitscrisis, politieke impasses en wellicht de vorming van een directorium van grote lidstaten.
De heer Timmermans (PvdA): Spreekt mevrouw Vos zich nu impliciet uit voor versterking van het supra-nationale karakter van de Unie? Als zij de vrees uitspreekt dat het zonder die versterking niet goed gaat, dan neem ik aan dat zij voorstander is van versterking.
Mevrouw Vos (GroenLinks): Wij zijn voor versterking van de positie van de Europese Commissie als Europese executive. Vooral op het gebied van buitenlands beleid zou dat naar onze mening moeten gebeuren. Ik wil daar in mijn betoog nog een aantal dingen over zeggen. Ik hoor overigens graag de opvatting van de regering hierover willen horen.
Gelukkig bevatten de verklaring over de toekomst van de Europese Unie en het grensoverschrijdende debat over dit onderwerp dat al eerder door de Duitse minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer was uitgelokt ook aangrijpingspunten voor een ontwikkeling in de door de fractie van GroenLinks gewenste richting: een Unie gefundeerd op een democratische grondwet. Wij zullen daarom de zogeheten post-Nice-agenda, alsmede de organisatie van het constitutionele proces, nadrukkelijk betrekken in
ons eindoordeel over het Verdrag van Nice.
Ik kom te spreken over de positie van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid. De onderonsjes die de grote lidstaten tot nu toe tweemaal belegd hebben over de strijd tegen het terrorisme zouden ons aan het denken moeten zetten over de institutionele vormgeving van de buitenlandpijler van de EU. Bij het tweede onderonsje op Downing Street 10 mocht premier Kok nog aanschuiven voor het toetje. Wie garandeert ons dat hij of zijn opvolger de volgende
keer weer mag aanschuiven? Stevenen wij af op een directorium van grote lidstaten dat de besluiten van de Europese Unie voorkookt? Mag van de kleine lidstaten nog loyaliteit aan het gemeenschappelijke buitenlands beleid en de politieke koers gevraagd worden, wanneer de besluiten door de groten worden gedicteerd en zij daar zelf alleen maar achteraan kunnen hobbelen? Wordt de formele soevereiniteit die de nationale hoofdsteden nu nog bezitten op buitenlandspolitiek gebied zo niet steeds meer schijn-soevereiniteit? Is het dan niet beter, te kiezen voor gedeelde soevereiniteit of met andere
woorden: voor een geleidelijke communautarisering van de tweede pijler? Wil de regering hierop reageren?
Mijn fractie betreurt het dat de Europese Commissie, het Europees Parlement en overigens ook het Europees Hof van Justitie ook na Nice een marginale rol vervullen in de tweede pijler. Het post-Nice-proces zien wij als een herkansing. Een belangrijke stap in de richting van communautarisering zou gezet kunnen worden als de functie van Hoge Vertegenwoordiger die op dit moment wordt vervuld door Javier Solana, wordt overgeheveld naar de Europese Commissie.
De Kamer heeft vorig jaar uitgesproken dat dit op termijn wenselijk is. Ik verwijs daarbij naar de motie-Rosenmöller ondertekend door velen in de Kamer. Tot nu toe heeft de regering vrij afhoudend gereageerd op dit verlangen van de Kamer, mede omdat de animo bij andere lidstaten gering zou zijn. In het wetgevingsoverleg over Nice, vorige week maandag, stelde de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken dat er alle aanleiding is om een voorstel te bespreken om de Hoge Vertegenwoordiger
onderdeel te laten uitmaken van de Europese Commissie. Vormen de recente onderonsjes van de grote lidstaten een aanleiding die aan dit voorstel grotere urgentie verleent? Mag ik ervan uitgaan dat de regering zich nu echt gaat sterk maken voor agendering van dit onderwerp op de post-Nice-agenda? Dit zou bij voorkeur al in Laken moeten gebeuren, waar deze agenda ingevuld en aangevuld moet worden. Wil de regering hierop ingaan?
In het debat over de Staat van de Europese Unie, vorige maand, heeft de minister van Buitenlandse Zaken in antwoord op vragen over de parlementaire controle op Solana gezegd dat de regering er wel voor voelt, Solana in de toekomst een beperkt recht van initiatief te geven voor uitvoeringsbesluiten. Dit voorstel dat wij in juni reeds in de notitie over de toekomst van de EU aantroffen, vormt natuurlijk geen antwoord op het door de Kamer geconstateerde gebrek aan parlementaire controle.
Integendeel, je zou kunnen zeggen dat het democratisch tekort groter wordt naarmate Solana meer speelruimte krijgt. Is de regering het met mij eens dat een initiatiefrecht voor de Hoge Vertegenwoordiger, waar mijn fractie op zich wel voor voelt, gepaard zou moeten gaan met de versterking van de parlementaire controle op Solana? Hoe kan dit vorm krijgen, anders dan door hem tot lid van de Commissie te maken en als zodanig verantwoordingsplichtig aan het Europees Parlement?
Zoals gezegd wil mijn fractie de post-Nice-agenda en de organisatie van het constitutionele proces nadrukkelijk betrekken bij haar eindoordeel over Nice.
Het verheugt ons dat, behalve wellicht in deze Kamer, de meeste seinen op groen staan voor het bijeenroepen van een conventie ter voorbereiding van de volgende verdragsherziening. Van zo'n gezelschap van overwegend parlementariërs, Europees en nationaal, mag op z'n minst verwacht worden dat het een oplossing aandraagt voor het tekort aan parlementaire controle op de Europese besluitvorming.
In de conventie die het Grondrechtenhandvest voorbereidde, speelde het presidium een doorslaggevende rol. Ook het presidium van de nieuwe conventie zal zijn handen vol hebben aan het scheppen van orde in de chaos van meningen. Is dat de reden waarom oud-premier Amato, als Italiaan gewend aan chaos, in beeld is als voorzitter van de conventie?
Mijn fractie wijst nogmaals op het belang van een evenwichtige samenstelling van het presidium, dat een gelijke invloed moet geven aan de verschillende componenten: nationale parlementariërs, europarlementariërs, vertegenwoordigers van nationale regeringen en de Commissie. Het mag niet zo zijn dat de nationale regeringen zich door een oververtegenwoordiging in het presidium in een positie manoeuvreren waarin zij de conventie onder de duim kunnen houden en daarmee alle ambities kunnen fnuiken. Kan de regering ons op dit punt al geruststellen?
De post-Nice-agenda, zoals geformuleerd in Nice, is niet limitatief, zo stelt de regering. Dat is voor mijn fractie een belangrijk punt. Wij vragen de regering nadrukkelijk om zich ervoor in te zetten dat ook de verklaring van Laken ruimte laat voor het toevoegen van nieuwe thema's aan de post-Nice-agenda, bijvoorbeeld door de conventie. Graag krijg ik op dit punt een heldere reactie van de regering.
Een van de thema's die wegens de gebrekkige resultaten van Amsterdam en Nice en in het licht van de uitbreiding terug zullen moeten keren bij de nieuwe verdragsherziening, is de vervanging van besluitvorming bij unanimiteit door besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid. Daarvoor lijkt steun te bestaan in deze Kamer; ik verwijs naar de in december 2000 aangenomen motie van de heer Verhagen. De staatssecretaris heeft aangegeven dat hij denkt dat het mogelijk is om in de conventie en in
de komende IGC op weg naar 2004 het onderwerp "meerderheidsbesluitvorming inclusief co-decisie voor het Europees Parlement" weer aan de orde te stellen en dat elk moment moet worden benut om vooruitgang te boeken. Wij vragen de regering om zich er ook daadwerkelijk hard voor te maken om dit onderwerp op de post-Nice-agenda te krijgen. Daarom hebben wij de door de heer Verhagen ingediende motie ondertekend. De vraag is dus helder: is de regering hiertoe bereid?
Deze meerderheidsbesluitvorming zal nadrukkelijker verbonden moeten worden met invoering van een medebeslissings- of instemmingsrecht voor het Europees Parlement. Dat heeft de Kamer al eerder onderstreept; ook op dat punt is een door de CDA-fractie ingediende motie al aangenomen. Ook op het punt van niet-wetgevende besluiten is een controlerende rol van het Europees Parlement gewenst. Naar aanleiding van een vraag van de fractie van GroenLinks of bij andersoortige dan wetgevende handelingen
geen betekenisvolle parlementaire inbreng of controle dient te worden ingevoerd, stelde de regering de wedervraag of het Europees Parlement zich bezig dient te houden met zeer gedetailleerde technische voorschriften. Nee, daar gaat het ons niet om. Waar het om gaat, is of het Europees Parlement de instellingen die zich met deze zaken bezighouden, kan terugfluiten. Dat kan alleen als deze detailzaken worden toevertrouwd aan de Commissie en als het Europees Parlement evenveel recht heeft om de Commissie te corrigeren als de Raad. Mijn fractie is dan ook blij dat de regering de opvatting
onderschrijft dat de Raad en het Europees Parlement een gelijke rol zouden moeten spelen bij het toezicht op de Commissie. Zal de regering dit punt ook reeds in de verklaring van Laken trachten te agenderen?
In antwoord op onze vragen over artikel 66 wijst de regering mijn fractie erop dat in praktisch alle rechtsstelsels van de lidstaten van de EU de nationale parlementen geen direct controlerecht hebben als het gaat om de uitvoering van wetgeving. Die stelling onderschrijven wij, maar nationale parlementen kunnen hun regering ter verantwoording roepen of wegsturen en het Europees Parlement kan de Raad niet tot verantwoording dwingen, laat staan wegsturen. Daarom stel ik de vraag nogmaals: hoe worden de uitvoeringsbesluiten die de Raad, vaak bij gekwalificeerde meerderheid, neemt, democratisch
gecontroleerd? Is het geen tijd om dergelijke besluiten aan de Commissie over te laten?
Dat brengt ons dus bij het vraagstuk van de scheiding der machten. Ook de wens van de Kamer met betrekking tot de positie van Solana heeft alles te maken met het promoveren van de Commissie tot Europese executieve. Kan de regering nog eens uiteenzetten waarom zij aan de vooravond van de Top van Nice het Duits-Italiaanse voorstel om het thema "een betere scheiding van de machten" op de post-Nice-agenda te zetten, niet gesteund heeft? In de nota naar aanleiding van het verslag schrijft de regering dat onvoldoende duidelijk was wat met de agendering van dit thema werd beoogd, maar dat
is geen sterk argument. Ook voor het thema "de rol van nationale parlementen" geldt dat de motieven voor agendering nogal uiteenlopen.
Sommige regeringen pleiten expliciet voor een senaat van nationale parlementariërs, al is het maar om de positie van het Europees Parlement te ondergraven. Andere regeringen, waaronder hopelijk die van Nederland, hebben hieraan geen behoefte. Kan de regering toezeggen dat zij het gebruik van de term "scheiding van machten" in Laken of daarna niet taboe verklaart?
Ik begon mijn bijdrage met enkele kritische opmerkingen over de totstandkoming van dit verdrag. Ik hoop dat ik die opmerkingen na de volgende verdragsherziening in 2004 achterwege kan laten, omdat die IGC is voorbereid door een Conventie die kort daarvoor is afgesloten. Die Conventie heeft een helder mandaat, maar moet aan de andere kant niet te veel aan banden worden gelegd. Waarom moet de Conventie verplicht worden om verschillende opties aan te dragen als de kans aanwezig is dat zij over
bepaalde institutionele verbeteringen consensus of quasi-consensus bereikt? Dan kan het grote graaien in de grabbelton op de IGC van 2004 hopelijk beperkt blijven en kunnen wij met meer voldoening een oordeel vellen over het verdrag dat dan voorligt.
Ik heb eerder gezegd dat mijn fractie kritisch is over het Verdrag van Nice en ik heb daartoe vele punten aangedragen. Daarnaast ziet mijn fractie het post-Nice-proces als een herkansing en ook daarvoor hebben wij een aantal voorstellen gedaan. Wij hopen op heldere antwoorden van de regering op onze vragen, ook op onze vragen over haar inzet in dat proces. Anderzijds realiseert mijn fractie zich dat de niet-inwerkingtreding van het Verdrag van Nice hoogstwaarschijnlijk leidt tot uitstel van
de uitbreiding van de Unie met landen uit Midden- en Oost-Europa. Wij zijn een groot voorstander van die uitbreiding en vinden dat wij het ons ten opzichte van die landen niet kunnen permitteren om dit verdrag nu niet te steunen. Ook vanwege de grote politieke betekenis die deze uitbreiding van de Unie zal hebben voor vrede en stabiliteit, vindt mijn fractie dat een tegenstem niet tot de mogelijkheden behoort. Wij zullen dan ook, zij het met een aantal zeer kritische opmerkingen, voor dit verdrag stemmen.