Czeslaw Milosz |A Poem for the end of the century

 International 

Political Newsreview
 |  FrontPage  |  Fictie  |  Archive  |  Links adampost.com  |  Apilex  |  Apilog  |  Mail  |  Sitemap  | 

<<< back to Asylum Index                               Dossier Asylum and Immigration                           <<< back
Updated, zondag 26 januari 2003
Today is The Day...

...AP Online
[Relevant Links]
 
 
 
Spot Changes 
on this Site
Web Agent
Maak adampost.com uw startpagina
Make adampost.com your default/starting page
Bookmark this Site here
Voeg hier toe aan je favorieten
Press Releases
Friday, May 04, 2001

 

 

Historisch artikel  

De Nederlandse Politiek en 

de Joodse Vluchtelingen

van 1933 tot 1940 

door 

Daan Diederiks 

17 september 1999 


Inhoud

Inleiding                                                 

                        I           Periodisering vluchtelingen Vraagstuk             

                        II          Publieke Opinie                                                        

                        III        Een Rechtvaardige Behandeling                         

                        IV        Parlementaire Invloed?                                         

                        V         Conclusies                                                                

                                    Literatuur                                                                  

                                    Noten                                                                         


 

Inleiding
terug

 

Het politieke klimaat was in de jaren dertig in Europa niet bepaald gunstig om vluchteling te zijn, laat staan een Joodse vluchteling. Na de machtsovername van Hitler en zijn Nationaal- Socialisten in 1933 nam de stroom vluchtelingen vanuit Duitsland gestaag en dramatisch toe.

Een in Nederland aankomende vluchteling trof een religieus en ideologisch verdeeld land, dat door het verzuilingssysteem bijelkaar gehouden werd.

Het parlement bestond voor ongeveer 30% uit katholieken, 30% uit protestanten van verschillende pluimage, 10% uit liberalen, 20% uit Sociaal Democraten, en voor 4% uit Communisten. Vanaf 1937 waren er 4% Nationaal Socialisten in het parlement.

De regering werd gedurende vrijwel de gehele jaren dertig gevormd door een coalitie tussen Protestanten met hun grote leidsman Colijn als premier, katholieken en een enkele liberaal.

In het navolgende zal ik de vraag behandelen hoe de Nederlandse politieke partijen tegenover de joodse vluchtelingen uit Duitsland stonden en wie het vluchtelingenbeleid bepaalde. Was dat de regering, of het parlement, of kon het parlement het regeringsbeleid in belangrijke mate beinvloeden? En welke rol speelden de beleidsambtenaren in deze. Hun houding was immers van wezenlijk belang, aangezien zij na de vlucht van Koningin Wilhelmina en haar regering de hoogste Nederlandse bestuurders werden toen de Duitsers het voor het zeggen kregen.

 

I

Periodisering Vluchtelingen vraagstuk 
terug

 

De internationale spanningen namen na de machtsovername van Hitler toe. Een belangrijk spanningsverhogend element was de Nationaal- Socialistische politiek ten opzichte van wat zij meenden dat ‘volksvreemde elementen’ waren. De dreiging die van de anti- semitische politiek uitging was voor vele joden na de Nazi machtsovername zo groot dat zij besloten Duitsland te verlaten.

Op dit punt begon dan ook de Nederlandse politiek tegenover vluchtelingen. De eerste[1] fase is eenperiode van oriëntatie, die liep van het voorjaar van 1933, tot het voorjaar van 1934. De vluchtelingen die Nederland binnenkwamen vielen onder een oude vreemdelingen wet, de wet van 1849.

In het parlement zijn er interprelaties van L. de Visser van de CPH en in de Eerste Kamer van J. Oudegeest van de SDAP. Minister J. Donner van Justitie erkende dat de oude wet niet meer passend was en stelde een nieuwe wet in het vooruitzicht.

Er waren echter vervroegde verkiezingen uitgeschreven die door Colijn en zijn ARP gewonnen werden. Het tweede ministerie Colijn trad nu aan, met een andere minister van Justitie, de katholiek van Schaik. De nieuwe wet werd op de lange baan geschoven. Nederland nam internationaal enkele initiatieven, waaronder het instellen van een Hoge Commissaris van de Vluchtelingen bij de Volkenbond.

In het voorjaar van 1934 begon de periode waarin het politieke klimaat  voor de vluchtelingen ongunstiger werd. Vooral onder invloed van het ministerie van Economische zaken, die de zo belangrijke economische betrekkingen met Duitsland niet op het spel wilde zetten werd de toegang tot Nederland geleidelijk aan moeilijker gemaakt. Er heerste nog grote werkloosheid in Nederland. Het verkrijgen van werkvergunningen werd vooral in de branches waar joden traditioneel in opereerden sterk ingeperkt.

Na de Anschluss van Oostenrijk in het voorjaar van 1938 begint de periode van de ‘gesloten grens’ die duurt tot mei 1940. 

Het inmiddels alweer vierde ministerie Colijn regeerde, met op justitie de katholiek Goseling. Onder zijn leiding werd de nieuwe wet geheel op de lange baan geschoven. In de kamer merkt hij in maart 1937 op dat een nieuwe wet niet haalbaar is. “Die verantwoordelijkheid kan zij [de regering, DD] in de tegenwoordige omstandigheden niet overdragen of delen met andere instanties.”[2]

 

  II

De Publieke Opinie
terug

Aanvankelijk had men in Nederland weinig begrip voor de ware aard van het Nationaal-Socialisme en zag men de machtsovername van Hitler niet als een wereldschokkende gebeurtenis.[3]  

Zo schreef prof. D.Cohen, de latere omstreden voorzitter van de Joodse Raad, in het Algemeen Handelsblad in 1933 een waarschuwend artikel over de oorlogsdreiging die uitging van de machtsovername van Hitler.

In zijn memoires schrijft hij daarover dat “het  bleek mij wel, dat aan deze gedachte niet alleen geen geloof werd geschonken, maar dat men haar in politiek opzicht niet oirbaar vond. (…) dat men het wereldgebeuren niet mocht beoordelen vanuit het standpunt ener kleine groep of het lot dat deze getroffen had en waaraan voor een deel zij ook zelf schuld kon wezen.”[4]

Volgens Michman zagen de opinierende bladen het vluchtelingenprobleem tot 1938 niet als een werkelijke bedreiging.[5] De houding van de protestanten en katholieken werd voornamelijk beheerst door traditionele gevoelens en dogma’s ten aanzien van joden. 

Zo stonden de katholieken en anti-revolutionaire protestanten (48% van de bevolking) tegenover andere protestanten, liberalen, socialisten en communisten, samen ongeveer 46% van de bevolking. Daarbij moet bedacht worden dat de bevolking aanvankelijk een veel grotere afkeer had van communistisch- Rusland dan van nazi- Duitsland. Na 1933 bleek de NSDAP een ‘niet geringe’ aantrekkingskracht te bezitten.[6] Vooral in de kringen die door de Russische revolutie veel geld verloren hadden.

Een fraai voorbeeld hiervan is te vinden in het al aangehaalde parlementaire debat tussen de Goes van Naters (SDAP), de Visser (CPH) en minister van Justitie Goseling (RKPS). De Heer de Goes had Goseling gevraagd naar zijn politiek ten aanzien van geheime NSDAP propaganda organisaties in Nederland. In hetzelfde debat had de Visser stevige kritiek op de “rechteloosheid van vluchtelingen”. 

Goseling gebruikt vervolgens het punt van de heer de Goes van Naters om de Visser, als lid van een partij die onder bevel staat van de Communistische Internationale  (een buitenlandse organisatie) in de hoek te zetten. Tegelijk verschaft het hem een uitweg uit de vraag waarom de vluchtelingen zo rechteloos zijn.[7]

Van massale hulpacties of van een massale roep om een rechtvaardiger beleid tegenover vluchtelingen is nooit sprake geweest. Er werd wel individueel hulp geboden, maar van een beweging die voortkwam uit een massale verontwaardiging zoals in de tegenwoordige tijd wel eens wil oprispen is nooit sprake geweest.

Zo signaleerde de fractie- voorzitter van de SDAP, de heer Albarda na de kristallnacht “een groot sentiment onder het Nederlandschen volk” om hulp te bieden.  Hij vraagt de regering meer te doen dan zij op dat moment deed, maar minister- president Colijn kon deze roep gemakkelijk smoren door te verwijzen naar de grote aantallen, de economische druk en bovenal op een ondergrond van anti- semitisme dat alleen maar aangewakkerd zou worden. “Dat zeg ik in het belang van onze Nederlandsche Joden zelf. In dezen tijd is geen enkel volk van huis uit volkomen vrij van anti- semitisme: de sporen ervan worden ook in ons land gevonden en wanneer men nu ongelimiteerd een stroom vluchtelingen uit het buitenland hier zou binnen laten, zou het noodzakelijk gevolg ervan zijn, dat de stemming in ons eigen volk ten opzichte van de Joden een ongunstige kentering zou kunnen ondergaan.”[8]

Hier liet Colijn duidelijk zijn oren hangen naar het sentiment dat de NSB opriep. Dat dit standpunt een reactie is op de NSB en de regering Colijn met deze zienswijze zonder veel protest kon instemmen blijkt onder meer uit het memorie van antwoord bij de Rijksbegroting van 1938. “Vermeden moet worden alles wat de strekking heeft duurzame vestiging in ons reeds zo dicht bevolkte land te bevorderen. Het laatste gezichtspunt is ook van belang voor wat het standpunt betreft van die leden, die van mening zijn, dat tegen toelating van vreemdelingen op Nederlandsch grondgebied met kracht dient te worden opgekomen, daar een verder binnendringen van vreemde elementen schadelijk zou zijn voor de handhaving van het karakter van den Nederlandschen stam. Ook de Regeering is van oordeel, dat in beginsel ons beperkt territoir voor de eigen bevolking moet blijven gereserveerd.”[9]

De Nederlandse regering werd na de Kristallnacht toch door het parlement gedwongen de toelatingsquota te versoepelen van 2000 naar 7000, uiteindelijk neerkomend op 10.000 toegestane vluchtelingen.[10]  

De al genoemde Albarda illustreerde zijn oproep meer mensen na de Kristallnacht toe te laten aldus: “Ik denk ook aan de dingen die zich gisteren hebben voorgedaan op Schiphol. Wanneer de beschrijving daarvan welke de couranten van heden morgen hebben gebracht, juist is, kan men niet anders zeggen dan dat zich toonelen hebben afgespeeld, welke hartverscheurend moeten worden genoemd. Het feit, dat menschen, die daar zijn aangekomen en waarschijnlijk niet allen in het bezit zijn geweest van de papieren in zoodanigen staat, als noodig is om hier verblijf te krijgen, per keerend vliegtuig moesten worden teruggezonden terwijl een enkele van hen zelfs in een zoodanige gemoedbeweging was, dat men het onverantwoord achtte hen in een vliegtuig te plaatsen, zoodat men hen tusschen twee rechercheurs met een auto heeft teruggebracht over de Duitsche grens, die hij meende in de goede richting te hebben gepasseerd, heeft mij zoodanig aangegrepen, dat ik mij afgevraagd heb of dit wel het juiste beleid is geweest.”[11]

Toch won ook bij hem het ijzingwekkende realisme van die tijd. Tot zijn eigen achterban, die veel meer geneigd was vluchtelingen in grote getale op te nemen, sprak hij: “Zoo onbeperkt als wij in 1914 de vluchtelingen uit Antwerpen in ons land hebben toegelaten, van wie verwacht kon worden, dat zij eerlang naar België zouden terugkeren, kunnen wij thans geen toegang tot ons land verschaffen. Het is onaangenaam dat het niet kan, maar het kan niet.”[12]

III

Een Rechtvaardige Behandeling
terug

Tijdens de beschouwingen over de begroting van het ministerie van Justitie in het najaar van 1937 staan er twee zaken hoog op de agenda. De eerste is een wijziging in de echtscheidingsregels en het tweede onderwerp is de vreemdelingen wet. De confessionele afgevaardigden besteden zeer ruime aandacht aan de echtscheidings problematiek en slechts enkelen van hen besteden aandacht aan het vreemdelingen vraagstuk. Bij de liberale, socialistische en communistische leden is het juist andersom.

De liberale mevrouw Bakker- Nort verzoekt evenals de sociaal- democraat Donker aan minister Goseling eindelijk een nieuw wetsontwerp in te dienen. Donker verzoekt zelfs het ontwerp dat er al is te publiceren, maar de minister weigert dit.

Mevrouw Bakker- Nort doet een beroep op het humanisme en de Nederlandse traditie van gastvrijheid voor vluchtelingen. Zij constateerde daarentegen dat de politie overgaat tot hardhandige uitzettingen. “Deze wettigen de verzuchting, dat de vlam van enthusiasme, die in den tijd van het humanisme zoo hoog oplaaide, voor het recht van elk mensch op een menschwaardig bestaan, thans wel heel wat lager brandt, elders, maar ook hier.”  En de heer Donker constateerde: “In strijd met de wet van 1849 is iedere vreemdeling hier te lande zonder eenige rechtspositie en geheel aan de willekeur van de politie overgeleverd. Die toestand is onhoudbaar en een rechtstaat als Nederland onwaardig.”

De heer de Visser van de CPH bracht het nog het sterkst onder woorden: “ De toestand, waarin die vluchtelingen verkeeren, die hier naar oude tradities proberen vrij asyl te krijgen, kan men zelfs niet onder woorden brengen. (…) Vaak komt het voor, dat deze menschen vele maanden in een politiebureau of een huis van bewaring zitten opgesloten en ten slotte terechtkomen in de cavaleriekazerne te Amsterdam en naar het schijnt worden zij daar met opzet zoo behandeld, dat zij er sterk over denken, om maar ‘vrijwillig’ bij Vaals de grens over te gaan met de kans, dat zij in handen van de Gestapo worden gespeeld.”

Het is mevrouw Bakker- Nort die de minister de meest concrete voorstellen doet waaraan een nieuwe ‘rechtvaardige’ vreemdelingen wet zou moeten voldoen. Het zijn drie punten: In de eerste plaats moet vastliggen wanneer een vreemdeling ‘uitgeleid’ mag worden, in de tweede plaats moet er een wijze van procederen vastliggen om willekeur door de instanties tegen te gaan en ten derde dient er bij ‘uitgeleiding’ een beroepsmogelijkheid te zijn bij een hogere instantie, hetzij bij de minister, hetzij bij de rechter.

Onrust en bezorgdheid klinkt ook van protestantse zijde. Niet zozeer ten aanzien van een onrechtvaardige behandeling van vluchtelingen, maar meer om het behoud van de eigen cultuur. De heer Zandt besteedde in zijn bijdrage overwegend aandacht aan de echtscheidingsvraagstukken, maar wil aan het eind van zijn bijdrage nog iets kwijt over de vluchtelingen: “Tenslotte nog een enkele opmerking. Wij zien den grooten stroom vreemdelingen met bezorgdheid ons land binnen trekken. Het is boven alles zaak, dat ons Volkskarakter bewaard wordt. De regeering zelf deelt mede, dat daaronder zijn gevaarlijke elementen, zoowel politiek als in zedelijk opzicht. Wordt ook ten aanzien van dezen wel voldoende waakzaamheid betracht?

Mijnheer de Voorzitter! Hier staan gewichtige belangen op het spel. De Regeering hebbe te waken, dat Nederland voor de Nederlanders blijft en dat Nederland zijn Protestantsch karakter beware.”

De katholieke minister Goseling van Jusitie zegt aan de kritikasters van zijn beleid uiteindelijk niets toe. Hij meende dat vreemdelingen niet onrechtvaardig en willekeurig behandeld werden en dat derhalve een nieuwe regeling niet noodzakelijk was. Ook al omdat de eisen die mevrouw Bakker- Nort stelde zo minimaal waren. Vreemdelingen die uitgeleid werden konden immers nog bij hem in beroep gaan. Iets dat hij zo wilde houden. “Vaste normen, welke de oplossing als het ware in zich bergen, kunnen naar mijn overtuiging (…) niet worden gegeven. Daarvoor zijn de omstandigheden te uiteenlopend en is ook de toekomst helaas te onzeker. Om die redenen zou ik ook een geheel nieuwe regeling van de positie van vreemdelingen op dit ogenblik bepaald niet verantwoord achten. De regeering moet nu eenmaal onvermijdelijk ook op dit terrein een groot stuk verantwoordelijkheid dragen, mede met het oog op de gevolgen, die haar beslissing in verschillend opzicht kunnen hebben. Die verantwoordelijkheid kan zij in de tegenwoordige omstandigheden niet overdragen of delen mat andere instanties.”[13]

 

IV

 

Parlementaire Invloed?
terug

De meest directe wijze om parlementaire invloed te meten is te kijken of er moties zijn ingediend, die aangenomen zijn en of de regering naar aanleiding daarvan het beleid heeft bijgesteld. Bij het doornemen van de Handelingen ben ik geen moties tegen gekomen. Of zij werden indertijd elders gepubliceerd, wat ik niet aanneem, of zij werden niet op zo’n schaal ingediend als heden ten dage.

De verschillende parlementsleden gaven uiting aan hun kritiek en stelden alternatieven voor. Zoals de voorstellen van mevrouw Bakker- Nort, die minister Goseling echter naast zich neer legde. Ten aanzien van een nieuwe vreemdelingen wet die de oude van 1849 zou vervangen heeft het parlement geen invloed gehad, of niet willen hebben, gezien de dominantie van de confessionele partijen.

Toch heeft de regering volgens Michman haar beleid twee maal onder druk van de verschrikkelijke gebeurtenissen en de publieke opinie moeten wijzigen.

De eerste maal betrof het de circulaire van minister Goseling van 7 mei 1937. Na de Anschluss werd hierin bepaald dat vluchtelingen voortaan ‘ongewenste vreemdelingen’ waren en wel met terugwerkende kracht. Deze terugwerkende kracht heeft hij ongedaan moeten maken. De tweede maal betrof het het aantal vluchtelingen dat na de kristallnacht toegang verleend werd. Aanvankelijk stelde de regering die op 2000, vervolgens op 7000, om uiteindelijk op 10.000 uit te komen.[14]

Maar van een grote parlementaire druk om het beleid te wijzigen is geen sprake geweest. De regering laveerde tussen de NSB, die ronduit ontkende dat er zich afgrijselijke tonelen in Duitsland afspeelden en als er al sprake was van verschrikkingen, dan hadden de getroffenen het aan zichzelf te danken, en de CPH, die achteraf gezien een scherp oog bleken te hebben voor de ontwikkelingen in Duitsland. Zij werden echter ook door de SDAP om politieke redenen met wantrouwen bekeken.

Deze door de verzuiling ontstane politieke starheid en het gemis aan een groot debat aangaande de ontwikkelingen in Duitsland en de gevolgen voor Nederland, gaf de regering de ruimte om politiek gezien een restrictief beleid te blijven voeren.

Vanaf minister van Schaik werd het beleid gevoerd door middel van circulaires. Dit had tot doel om willekeur bij de uitvoerende ambtenaren tegen te gaan, echter ook om het parlement ‘buiten de deur te houden’.[15]

Deze wijze van uitvoering van de regeringspolitiek bracht met zich mee dat de hoge ambtenaren van de ministeries die bij de uitvoering betrokken waren vrij veel invloed hadden. Volgens Michman hadden deze hoge ambtenaren de meest ‘negatieve invloed’ op het beleid. “De ambtenaren bekommerden zich om de openbare mening noch om de nood van de vluchtelingen- ze leefden slechts voor hun kantoorwerk en hadden met geen van de kanten van het probleem direct contact.”[16]

Daarbij komt nog dat er verschillende ministeries bij het beleid betrokken waren. Het ministerie van justitie als eerste verantwoordelijke, het ministerie van binnenlandse zaken als verantwoordelijke voor de politie, dan defensie voor de grensbewaking en dan ook nog de ministeries van sociale zaken en economische zaken om de arbeidsrust en de economische betrekkingen met Duitsland te bewaken. Tenslotte voorzagen diplomaten van buitenlandse zaken de regering van informatie over de ontwikkelingen in Duitsland.

Men was zo verstrikt in het normale ambtelijke ‘kantoorwerk’ dat men niet toekwam aan een morele bezinning, mocht men dit al willen. “Deze ambtelijke molen verhinderde het humane zicht op wat zich aan leed aan de Nederlandse grens afspeelde. Men heeft de problemen die de vluchtelingen met zich meebrachten vanachter de schrijftafel zeker niet willen ontkennen, maar de oorzaak, die in het buurland lag, nauwelijks willen beschouwen, laat staan dat men uit zo’n bezinning morele conclusies heeft willen trekken.”[17]


V

 

Conclusies
terug

Het vluchtelingen vraagstuk ontstond in een tijd dat de confessionele partijen de Nederlandse politiek domineerden.

De politiek tegenover de vluchtelingen werd gedomineerd door de regering in samenwerking met het ambtelijk apparaat. Het parlement had uiteindelijk weinig invloed. De kracht van de linkerzijde was niet groot genoeg om de politiek ten aanzien van Duitsland fundamenteel te veranderen.

Het vraagstuk verdeelde het parlement niet in een links rechts tegenstelling, maar in een confessioneel/ niet- confessionele tegenstelling, waarbij de liberalen aanschurkten tegen de confessionele partijen. De band van de Communistische partij met de ‘Internationale’ verzwakte zelfs hun politieke geloofwaardigheid.

Allen keerden zij zich tegen het anti- semitisme behalve de NSB. In de concrete uitwerking waren socialisten en communisten bereid daadwerkelijk hulp te bieden. De anderen lieten hun houding grotendeels bepalen door de economische betrekkingen met Duitsland.

 


Literatuur

 

 

·         Prof. Dr. D. Cohen, Zwervend en Dolend, Haarlem, 1955

·         Kathinka Dittich en Hans Wuerzner (red.), Nederland en het Duitse Exil 1933-1940, Amsterdam, 1982

·         Nanda van der Zee, Om erger te voorkomen, Amsterdam, 1997

·         Prof.Mr P.J. Oud, Honderd Jaren, Assen, 1982

·         Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 14, Haarlem, 1979

·         Dr. J.Presser, Ondergang , ’s-Gravenhage, 1965

·         Bob Moore, Refugees from Nazi Germany in the Netherlands 1933- 1940, Dordrecht/Boston/Lancaster, 1986

 


[1] Fasering Nederlandse reactie uit Dan Michman, De joodse emigratie en de Nederlandse reactie daarop tussen 1933 en 1940, p. 95, uit: Nederland en het duitse exil 1933-1940 Kathinka Dittrich en Hans Wurzner(red).

[2] Handelingen Tweede Kamer, 15de vergadering 24 maart 1937 p.375.

[3] Nederland en het duitse exil 1933-1940 Kathinka Dittrich en Hans Wurzner(red), Harry Paape, Nederland en de Nederlanders, p. 24.

[4] Zwervend en Dolend, prof. D. Cohen, p.285.

[5] Dan Michman, De joodse emigratie en de Nederlandse reactie daarop tussen 1933 en 1940, p. 104, uit: Nederland en het duitse exil 1933-1940 Kathinka Dittrich en Hans Wurzner(red).

[6] Nederland en het duitse exil 1933-1940 Kathinka Dittrich en Hans Wurzner(red), Harry Paape, Nederland en de Nederlanders, p. 26.

[7] Handelingen Tweede Kamer, 15de vergadering 24 maart 1937 p.375.

[8] Handelingen Tweede Kamer, 13de vergadering 15 november 1938 p.262.

[9] Zwervend en Dolend, prof. D. Cohen, p.259.

[10] Zie noot 5.

[11] Handelingen Tweede Kamer, 13de vergadering 15 november 1938 p.264.

[12] Zie noot 11.

[13] Citaten uit dit hoofdstuk: Handelingen Tweede Kamer, 13de vergadering 19 november 1937 p.306 tot 15de vergadering 24 november 1937 p.372.

[14] Zie noot 5.

[15] Nanda van der Zee, Om erger te Voorkomen, p.32.

[16] Dan Michman, De joodse emigratie en de Nederlandse reactie daarop tussen 1933 en 1940, p. 99, uit: Nederland en het duitse exil 1933-1940 Kathinka Dittrich en Hans Wurzner(red).

[17] Nanda van der Zee, Om erger te Voorkomen, p.33.

 


(Colofon)
hosted by
Hosted by XS4ALL

Go to The Top

© Layout and Text

mailto:

The Amsterdam Post

The Amsterdam Post

Only Words
Only Wordy
Only Worthy
Free