Czeslaw Milosz |A Poem for the end of the century
Click To Frontpage

 International 

Political Newsreview
The Amsterdam Post 
European docs

Handelingen Tweede Kamer
Verdrag van Nice
22 November 2001
ONGECORRIGEERD STENOGRAM 
(aan dit verslag kunnen geen rechten worden ontleend)

Bijdrage van de heer Van den Berg (Kamerlid SGP), plus interrupties

De heer Van den Berg (SGP): Mevrouw de voorzitter. Het is treffend dat op dit moment aan de Vrije Universiteit te Amsterdam een congres wordt gehouden over Groen van Prinsterer en zijn Europese contacten. Het spijt mij dat ik daar niet bij kan zijn, maar mijn plicht riep mij hier, zoals u begrijpt. Groen van Prinsterer, wiens tweehonderdste geboortejaar wij dit jaar herdenken, heeft blijkens zijn bekende Handboek van de geschiedenis van het vaderland ten volle oog gehad voor de wordingsgeschiedenis van Nederland als soevereine natie, en heeft ook de leiding van God daarin gezien. Tegelijkertijd was hij een breed georiënteerd politicus en historicus, die een goed zicht had op internationale politieke verhoudingen en het onmiskenbare belang daarvan. De SGP-fractie wil met dezelfde principiële grondhouding en oriëntatie in zijn traditie staan. Maar juist die grondhouding en oriëntatie plaatsen ons bij het Verdrag van Nice voor een moeilijke afweging, zoals ik al uiteengezet heb in het wetgevingsoverleg van maandag 12 november jl.

Ik wil overigens graag vooraf opmerken dat wij de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken erkentelijk zijn voor de wijze waarop hij in dat wetgevingsoverleg op diverse vragen van ook onze kant verhelderende antwoorden heeft gegeven. Ook wil ik mijn waardering uitspreken voor de schriftelijke beantwoording door de regering in het kader van de voorbereiding van deze behandeling van het wetsvoorstel en voor de wijze waarop daarbij is ingegaan op de vele vragen die wij toen ook gesteld hebben. In dit debat wil ik aangeven hoe wij een en ander uiteindelijk politiek wegen.

Het Verdrag van Nice bevat een aantal noodzakelijke aanpassingen van de Europese instellingen, waardoor het mogelijk wordt gemaakt een groot aantal Midden- en Oost-Europese landen in die instellingen te doen participeren. Die uitbreiding heeft steeds onze steun gehad. Ik doel op de uitbreiding van het Europees Parlement, de samenstelling van en de stemmenweging in de Raad en de uitbreiding van het Parlement met inbegrip van de herverdeling van de zetels. Ook onze fractie is van mening dat deze institutionele aanpassingen op zich noodzakelijk zijn voor de uitbreiding, welke vragen je dan ook nog kunt hebben over de techniek van deze aanpassingen en over de billijkheid van de uitkomst op onderdelen. Dit deel roept bij ons niet de grootste problemen op en wat onze fractie betreft hebben wij er geen behoefte aan de discussie daarover nu te heropenen na alles wat in het wetgevingsoverleg en de schriftelijke voorbereiding is gepasseerd.

Het verdrag omvat echter meer dan alleen uitbreidingsaspecten. Het bevat naar het oordeel van onze fractie ook elementen die stappen zijn op de weg naar verdere federalisering. Ik erken overigens dat deze stappen veel kleiner zijn dan velen hadden gewenst. Dat blijkt ook uit het debat hier tot nu toe. Ik doel dan met name op de uitbreiding van de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, de verdere vormgeving van het EVDB en de gewijzigde positie van de Commissievoorzitter. Op deze onderwerpen wil ik nu nog kort ingaan.

Negenendertig bepalingen uit de Europese verdragen zijn overgegaan van besluitvorming bij unanimiteit naar besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid. Op die bepalingen leveren de nationale lidstaten in feite hun veto in en is sprake van overgang van intergouvernementele naar supranationale besluitvorming. Bij het wetgevingsoverleg hebben wij vragen gesteld over de toetsing van deze verdragswijzigingen aan het subsidiariteitsbeginsel. Aan een beargumenteerde onderbouwing op dit punt heeft het, zo vinden wij, tot nu toe ontbroken. Ook zijn wij van mening dat er bepalingen overgeheveld zijn naar meerderheidsbesluitvorming, terwijl die in essentie behoren tot het terrein van de nationale lidstaten en niet tot het supranationale niveau. Ik denk met name aan de bepalingen over burgerschap. Wat ons betreft moet het burgerschap iets voor de nationale staten blijven. Verder denk ik in dit verband aan de bepalingen over politieke partijen, antidiscriminatie en sociaal beleid. Ten slotte is naar onze mening de overgang van brokstukken van beleidsterreinen naar meerderheidsbesluitvorming op een zodanige wijze geregeld dat de transparantie en het democratische karakter van besluitvorming daar niet in alle opzichten mee zijn gediend. Daarmee was het op Europees niveau al niet zo best gesteld, maar dat wordt er met Nice zeker niet beter op. In Nice zijn wat het Europees veiligheids- en defensiebeleid betreft enkele tijdelijke comités omgezet in permanente comités en is de uitbouw van dit beleid van een verdragsbasis voorzien. Ook is een stap verder gezet met de integratie van de WEU in de EU. Dat is een stap die in een richting die naar de mening van de SGP-fractie bepaald niet wenselijk is. Wij hebben hierover bij verschillende gelegenheden met de regering van gedachten gewisseld. Wij vinden dat versterking van het EVDB de exclusieve positie van de NAVO op het gebied van het veiligheidsbeleid uitholt en afbreuk doet aan de Atlantische oriëntatie van ons veiligheidsbeleid. Ik erken dat deze ontwikkeling plaatsvindt in nauwe afstemming met de VS, maar niet ontkend kan worden dat de NAVO wat ons en ik dacht ook wat de regering betreft de eerstaangewezen organisatie is en moet blijven voor ons veiligheidsbeleid en voor vredesoperaties van welke soort en kaliber dan ook. Deze bepalingen brengen die positie echter in gevaar. Althans feitelijk, maar niet direct. Naar aanleiding van een bijeenkomst van EU-ministers van Defensie afgelopen maandag sprak minister De Grave, in antwoord op de vraag wanneer de EU in staat zal zijn tot peace enforcing-operaties zoals die in Kosovo: "Als ik goed was in voorspellen, zou ik bij de beurs gaan werken". Dat zegt al genoeg. Voor 2012, zo hebben we kunnen lezen, zullen de tekortkomingen op militair gebied niet worden weggewerkt. Als dit zo is zegt dat wel wat over de geloofwaardigheid van het EVDB. Dat zal de regering toch moeten toegeven. Ik wil in dit verband ook wijzen op de vijf door de Raad van State genoemde en voor ons zwaarwegende kanttekeningen bij het EVDB. Dit onderdeel van het Verdrag van Nice kan met het oog op de gegeven argumentatie door de SGP-fractie absoluut niet worden ondersteund. Dan de positie van de Commissievoorzitter: die is verder gepolitiseerd door zijn ontslagbevoegdheden te versterken en hem ook een zorgplicht te geven voor de collegialiteit van de Commissie. Hiermee lijkt een stap verder gezet op de weg naar een Europese federale regering met een eigenstandige verantwoordingsrelatie met het Europees Parlement, terwijl wij de Commissie toch allereerst willen blijven zien als een onafhankelijk orgaan met door de Raad van ministers benoemde functionarissen dat het beleid van de Raad en de bepalingen van de Verdragen uitvoert, derhalve een meer ambtelijk dan politiek orgaan.

Ik wil ook nog enkel woord spreken over de nauwere samenwerking.   De bepalingen daartoe zijn verruimd. Nederland heeft zich naar onze mening zonder gefundeerde reden met succes ingezet voor het schrappen van de bepaling inzake het beroep op het nationaal belang om een besluit tot meer samenwerking te blokkeren. Met diverse gezaghebbende auteurs op het gebied van het Europese recht, maar ook met de Raad van State zien wij spanning tussen de zo noodzakelijke eenheid bij het Europese integratieproces en de verruiming van de mogelijkheden tot nauwere samenwerking. Wat wij juist met het oog op de uitbreiding vrezen is dat voor de kandidaat-lidstaten een positie op de tweede rang in het verschiet ligt. Ik voeg daarbij dat de benadering van de regering om nauwere samenwerking juist te zien als een soort extra vliegwiel voor het op gang brengen of versnellen van het integratieproces op bepaalde terreinen zeker de onze niet is. Ik heb het dan nog niet gehad over de juridische lappendeken die kan ontstaan wanneer op verschillende niveaus en binnen verschillende groepen door Europese lidstaten besluiten betreffende het integratieproces worden genomen.

Ten slotte wil ik een punt aan de orde stellen dat voor ons erg belangrijk is. Het betreft datgene waarover het verdrag eigenlijk niet gaat, maar wat naar onze mening in de politieke oordeelsvorming over het verdrag bijzonder zwaar weegt: het takenpakket van de Europese Unie.

In de bijdrage aan het verslag en in het wetgevingsoverleg hebben wij gesteld dat er in Nice helaas voorbij is gegaan aan de relatie tussen de uitbreiding van de Unie en de verdieping van het integratieproces. Onze stellige en consequent uitgedragen opvatting is dat de Europese Unie zich moet beperken tot kerntaken, moet afslanken dus, om niet totaal vast te lopen. Ik neem aan dat de regering dit risico toch ook zal onderkennen. Wij bepleiten deze afslanking niet alleen vanuit een consequente hantering van het subsidiariteitsbeginsel, maar ook vanuit de vrees dat een uitgebreide Unie, die zich met te veel beleidsterreinen inlaat en op te veel gebieden een regelgevende bevoegdheid aan zich trekt, spaak moet lopen. Daar zijn de kandidaat-lidstaten ook niet mee gediend. Naar de mening van de SGP-fractie is federalisering op terreinen als werkgelegenheid, sociaal beleid, volksgezondheid, jeugdbeleid, cultuur en onderwijs onwenselijk. Nu dit probleem vooralsnog onbesproken is gebleven in Nice achten wij de Europese Unie met het nieuwste Verdrag niet adequaat voorbereid op de uitbreiding. De enige mogelijkheid -- wel laat, maar toch -- die nu nog rest, is om dit probleem in het kader van de IGC 2004 volledig op de agenda te zetten en het takenpakket van de Unie nog eens kritisch tegen het licht te houden, niet alleen vanuit een kritische hantering van het subsidiariteitsbeginsel, ook dat, maar ook en vooral met het oog op de daadwerkelijke mogelijkheden van de uitbreiding van de Europese Unie. Die kritische doorlichting moet wat ons betreft leiden tot een daadwerkelijke beperking van de Europese samenwerking tot kerntaken. Het subsidiariteitsbeginsel heeft natuurlijk niet alleen te maken met het takenpakket als zodanig, maar ook met de wijze waarop de bij het Verdrag aan de instellingen toegekende bevoegdheden en taken worden uitgeoefend. Hier is dus ook een nauwere bevoegdheidsafbakening tussen de EU en de lidstaten aan de orde. Die is hard nodig.

Het is voor onze standpuntbepaling over het Verdrag van groot belang dat de regering dit probleem niet alleen erkent -- ik neem aan dat men dat doet -- maar ook de bereidheid toont in het licht van de komende IGC daadwerkelijk stappen te zetten om deze problematiek aan te pakken en te ondervangen. Het gaat voor ons om een ontwikkeling richting de afslanking van de Unie en een nauwere bevoegdheidsafbakening, met als uitgangspunt: wat nationaal kan, moet nationaal.

Over de voorbereiding van de IGC 2004 blijft de SGP-fractie zeer kritisch. De beoogde samenstelling en werkwijze lijken te zeer op die van het Handvest Grondrechten, waarover wij en velen met ons niet positief konden zijn. De gedachtevorming over Europa, in welke vorm dan ook, is niet verkeerd, maar een conventie wordt een politieke factor op zichzelf in de aanloop naar 2004. Ook al legt de conventie niet een, maar meerdere opties voor aan de IGC, dan nog kan de invloed op het verloop daarvan groot zijn. Aan een gremium dat echter niet helder ter verantwoording kan worden geroepen en dat tamelijk autonoom functioneert, los van normale procedures, zouden wij zo'n belangrijke taak niet willen toevertrouwen. Overigens blijven wij bij de vraag -- die is ook aan de orde geweest in het wetgevingsoverleg -- of de regering, als de conventie er zou komen, zich wil inzetten voor een volwaardige deelname van de nieuwe toetreders.

Zoals de regering uit het voorgaande kan opmaken, staat de SGP-fractie bij haar eindafweging voor een moeilijk dilemma. Stappen richting een verdere federalisering werden en worden door ons principieel afgewezen. Wat dat betreft kunnen wij Nice niet positief beoordelen. Daar staat tegenover dat de SGP-fractie zich evenzeer consequent heeft uitgesproken voor uitbreiding van de EU met Midden- en Oost-Europese staten. Hier zit voor ons ook een moreel aspect aan. Bij deze landen zijn verwachtingen gewekt na de val van de Muur. Wij mogen deze landen niet in een vacuüm laten zitten. Het geboden perspectief moeten wij waarmaken. Wij hechten hier zeer aan. Wij vinden het erg belangrijk dat we dat met een voorstem voor het Verdrag, dat zich in het bijzonder op de uitbreiding richt, zouden kunnen onderstrepen. Dat moet echter wel mogelijk zijn. Een duidelijke intentie van onze regering in de door ons bepleite richting van herbezinning op het takenpakket en een daadwerkelijke operationalisering van het subsidiariteitsbeginsel zou voor ons daarbij een heel belangrijk signaal zijn.  Vandaar de volgende motie.

*M

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

kennisnemend van Verklaring 23 bij het Verdrag van Nice waarin met betrekking tot de toekomst van de Europese Unie onder meer gewezen wordt op de noodzaak van het vaststellen en handhaven van een nauwkeuriger bevoegdheidsafbakening tussen de Unie en de lidstaten conform het subsidiariteitsbeginsel;

van mening dat met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie een scherpere bevoegdheidsafbakening tussen de Unie en de lidstaten onvermijdelijk is;

van mening dat het wenselijk is dat algemene criteria voor de subsidiariteit worden opgesteld die toepasbaar zijn bij nieuwe beleidsontwikkelingen en bij een kritische heroverweging van bestaand beleid;

van mening dat de ontwikkeling van een ontvankelijkheids- of opportuniteitstoets daaraan een bijdrage kan leveren;

verzoekt de regering met het oog op de komende conventie en de nieuwe IGC voorstellen te doen ter concretisering van subsidiariteitcriteria en een ontvankelijkheidstoets en daarbij tijdig de Kamer te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter: Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Berg en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 11 (27818 (R1692).

**

De heer Timmermans (PvdA): Wie zou volgens de heer Van den Berg dan die toets moeten verrichten? Is dat het Europees Parlement, de Europese Raad of de Europese Commissie?

De heer Van den Berg (SGP): Dat zou wat ons betreft in de instituties verankerd moeten worden en dus in feite voor elk van de bestaande gremia een formeel toetsingskader moeten zijn. Ik zie niet dat er nieuwe organen voor in het leven zouden moeten worden geroepen.

De heer Timmermans (PvdA): Dus als ik het goed begrijp, gaat iedere instelling voor zich de subsidiariteitstoets toepassen. Wat gebeurt er dan als het Europees Parlement er een andere mening over heeft dan het nationaal parlement?

De heer Van den Berg (SGP): Het is een algemene normstelling en uiteindelijk leidt dit tot besluitvorming in de verschillende Europese gremia en de nationale parlementen. Het is een instructienorm die zich tot eenieder richt, zoals wij dit trouwens meer in wetgeving tegenkomen. Wat mij betreft moet het dus formeel in de verschillende verdragsteksten worden verankerd.

De heer Verhagen (CDA): Mijn fractie staat buitengewoon sympathiek tegenover de gedachte die hier achterligt. Op dit moment kennen we een subsidiariteitstoets door de Commissie, maar die blijkt op alle terreinen te falen. Is de heer Van den Berg het met mij eens dat juist op dit punt de nationale parlementen in het kader van de bevoegdheidsverdeling een doorslaggevende stem zouden moeten hebben?

De heer Van den Berg (SGP): Onze opstelling in dezen is dat juist in de rol van de politieke controle wat ons betreft de nationale parlementen het zwaartepunt hebben. Daarom zal het uiteindelijke oordeel hierover natuurlijk bij de nationale parlementen rusten. Het vereist echter wel een zodanige verankering dat het in feite norm is voor eenieder die zich hierover buigt. De Europese Commissie komt met voorstellen en het is de Europese Raad die toetst, maar de uiteindelijke beoordeling ligt natuurlijk hier. Het gaat ook om overdracht van onderwerpen vanuit onze eigen bevoegdheden naar Europese gremia. Dat moet worden getoetst en het oordeel daarover valt uiteindelijk hier. Aan dat laatste hecht mijn fractie zeer.

De heer Verhagen (CDA): Dan is het helder, want ik dacht even dat u de toets wil laten uitvoeren door al die verschillende gremia, terwijl naar mijn mening bij de overdracht en verdeling van bevoegdheden de nationale parlementen de doorslaggevende rol moeten hebben in vergelijking met de huidige situatie waarin een puur theoretische subsidiariteitstoets plaatsvindt door de Commissie.

De heer Van den Berg (SGP): Ik ben het er op zichzelf mee eens, maar het is mij wat te mager; iedereen moet er rekening mee houden en daarom behoort dit veel beter verankerd te worden in de verdragsbepalingen. De toets als zodanig vindt evenwel hier plaats.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Het is mij toch nog niet helemaal duidelijk, met name niet omdat de heer Van den Berg ook zegt dat de bestaande bevoegdheden die bij Europa liggen, op grond van de door hem voorgestelde toets heroverwogen zouden moeten worden. Zegt hij daarmee impliciet dat datgene wat nu bereikt is door diverse nationale besluitvormingen weer teruggedraaid kan worden?

De heer Van den Berg (SGP): Mevrouw Scheltema zal met mij toch niet ontkennen dat voortdurende bezinning nodig is. Er zijn in Europees kader voortdurend ontwikkelingen gaande. Die kunnen wij wel eens verkeerd inschatten, maar dat onverlet dat je voortdurend moet nagaan of besluiten als zodanig geëffectueerd moeten blijven worden en of het niet verstandig is bepaalde taaktoedelingen opnieuw tegen het licht te houden. Ik meen dat dit onvermijdelijk is gelet op de uitbreiding. Als er doorgegaan wordt met uitbreiding -- daar sta ik ook van harte achter -- dan zal er toch kritisch naar het takenpakket gekeken moeten worden. Wij kunnen niet doorgaan met uitbreiden en tegelijkertijd almaar nieuwe taken toedelen. Ook ten aanzien van bestaande taken kan het nodig zijn om op bepaalde momenten kritisch na te gaan of het echt nog wel nodig is dat die op Europees niveau worden verricht.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66): Incidenteel kan dat natuurlijk het geval zijn, maar ik wil graag van u weten of de impact van de motie is dat categorisch alle taken, ook die welke nu al bij Europa liggen, moeten worden heroverwogen op grond van die toets.

De heer Van den Berg (SGP): Als ik zeg dat mevrouw Scheltema dat juist ziet, denk ik dat wij de mogelijkheden van een nationale motie wat te veel overspannen. Van mij mag het, maar deze motie richt zich op de inzet van de Nederlandse regering om hier werk van te maken en de subsidiariteit te operationaliseren. Ik ben bang dat onze meningen over wat er met de motie uiteindelijk kan gebeuren, wel eens kunnen verschillen.

De beantwoording van de regering wacht ik met meer dan normale belangstelling af.

 

 


Updated, zondag 26 januari 2003
Today is The Day...

...AP Online
 

(Colofon)
hosted by
Hosted by XS4ALL

Go to The Top

© Layout 

mailto:

The Amsterdam Post

The Amsterdam Post

Only Words
Only Wordy
Only Worthy
Free